ECLI:NL:RBDHA:2015:6803

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juni 2015
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
C-09-479686 - FA RK 14-10015
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie voor een minderjarige die bij grootmoeder woont

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 juni 2015 uitspraak gedaan over de vaststelling van de behoefte van een bijna 17-jarige minderjarige die bij zijn grootmoeder woont. De rechtbank oordeelde dat de richtlijnen van het Tremarapport niet van toepassing zijn, omdat de minderjarige na de zomer zal gaan studeren. In plaats daarvan werd de rekenhulp van DUO gebruikt om de behoefte van de minderjarige vast te stellen. De rechtbank bepaalde dat de onderhoudsplichtige vader een bijdrage van € 600,-- per maand dient te betalen, waarbij de richtlijn van het Tremarapport wel werd toegepast voor de berekening van de draagkracht van de vader.

De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder verzoekschriften en correspondentie van beide partijen. De minderjarige heeft zich ook schriftelijk uitgelaten over het verzoek. Tijdens de zitting op 7 april 2015 zijn beide partijen met hun advocaten verschenen. De rechtbank heeft de behoefte van de minderjarige vastgesteld op € 553,-- per maand, gebaseerd op de studiefinanciering die de minderjarige ontvangt.

De draagkracht van de vader werd berekend op basis van zijn netto besteedbaar inkomen, dat op € 1.944,-- per maand werd vastgesteld. Na het toepassen van de formule voor de draagkracht, kwam de rechtbank uit op een bedrag van € 340,-- per maand. De rechtbank hield ook rekening met de onderhoudsplicht van de vader jegens zijn stiefdochters, wat leidde tot een aanpassing van het bedrag dat hij voor de minderjarige diende te betalen. Uiteindelijk werd de totale onderhoudsbijdrage vastgesteld op € 260,-- per maand, te betalen aan de minderjarige, met ingang van 1 februari 2014.

De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mr. D.R. van der Meer, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Heins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 14-10015
Zaaknummer: C/09/479686
Datum beschikking: 8 juni 2015

Alimentatie

Beschikking op het op 18 december 2014 ingekomen verzoek van:

[de grootmoeder moederszijde],

de grootmoeder moederszijde,
hierna: verzoekster,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr. M. van Olffen te Leiderdorp.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man],

de man,
wonende te [woonplaats],
advocaat: mr.dr.drs. P.H.J. Körver te Den Haag.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • de brief d.d. 29 december 2014, met bijlagen, van de zijde van verzoekster;
  • de brief d.d. 9 januari 2015, met bijlage, van de zijde van verzoekster;
  • het F9-formulier d.d. 18 maart 2015, met bijlagen, van de zijde van verzoekster;
  • de brief d.d. 27 maart 2015, met bijlagen, van de zijde van de man.
De minderjarige [de minderjarige] heeft zich schriftelijk uitgelaten over het verzoek.
Op 7 april 2015 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: beide partijen met hun advocaten. Van de zijde van verzoekster zijn pleitnotities en een draagkrachtberekening overgelegd.
Na de terechtzitting zijn de volgende stukken ontvangen:
  • de brief d.d. 21 april 2015, met bijlagen, van de zijde van de man;
  • de brief d.d. 4 mei 2015, met bijlagen, van de zijde van verzoekster.

Verzoek en verweer

Het verzoek luidt met ingang van primair februari 2014, subsidiair oktober 2014, meer subsidiair een datum zoals de rechtbank juist acht, te bepalen dat de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te melden minderjarige € 600,-- per maand bedraagt, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Feiten
-De man is gehuwd geweest met [de moeder], uit welk
huwelijk het volgende thans nog minderjarige kind is geboren:
[de minderjarige], geboren op [geboortdatum] te [geboorteplaats].
- [datum] is dit huwelijk ontbonden door het overlijden van [de moeder]
.
- Bij beschikking van 5 september 2014 van deze rechtbank is verzoekster met
ingang van 5 september 2014 mede met het gezag over de minderjarige belast.
- De minderjarige verblijft thans bij verzoekster.

Beoordeling

Ter terechtzitting heeft de rechtbank voorop gesteld dat de man jegens de minderjarige onderhoudsplichtig is, ongeacht de vraag of de minderjarige wel of niet vrijwillig bij zijn oma is gaan wonen. De vragen die thans voorliggen zijn: hoeveel bedragen de kosten van deze minderjarige (de behoefte van de minderjarige) en voor hoeveel dient de man hieraan bij te dragen (de draagkracht van de man). De rechtbank heeft ten aanzien van de beantwoording van deze vragen partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het wel of niet toepassen van de aanbevelingen van het Tremarapport, nu het hier gaat om een atypische zaak. Er is hier immers geen sprake van een geschil tussen de beide ouders van een minderjarige, maar tussen een voormalige schoonmoeder en schoonzoon.
Daarbij is aan de man tevens de gelegenheid geboden om (eveneens schriftelijk) te reageren op de door de verzoekster ter zitting overgelegde draagkrachtberekening.
De rechtbank zal aan de hand van de nadien binnengekomen correspondentie en de standpunten die partijen ten aanzien van de behoefte en de draagkracht hebben ingenomen, beide onderwerpen in het hiernavolgende beoordelen.
De behoefte van de minderjarige
Uit bovengenoemde correspondentie is de rechtbank gebleken dat ten aanzien van het vaststellen van de behoefte van de minderjarige verzoekster het standpunt inneemt dat de minderjarige beschouwd dient te worden als een uitwonende student en aansluiting gezocht dient te worden bij de systematiek van DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs). De man daarentegen acht het juist om de behoefte van de minderjarige vast te stellen aan de hand van het gemiddeld netto besteedbaar inkomen over 2013, het jaar dat de minderjarige bij verzoekster is gaan wonen.
De rechtbank oordeelt als volgt. De minderjarige woont bij verzoekster, zijn oma. In artikel 1:392 van het Burgerlijk Wetboek staan in het eerste lid de onderhoudsplichtigen limitatief opgesomd, te weten de ouders, de kinderen, de behuwdkinderen, de schoonouders en de stiefouders. Grootouders vallen hier dus niet onder. Dientengevolge is de onderhavige situatie niet een in het Tremarapport beschreven situatie waarvoor een richtlijn is opgesteld.
De rechtbank is dan ook van mening dat het berekenen van de behoefte van de minderjarige met behulp van de rekenhulp van DUO meer recht doet aan deze situatie, nu de minderjarige momenteel het eindexamen van de middelbare school doet en voornemens is om na de zomer de HBO-opleiding scheikunde te gaan volgen. Uitgaande van het inkomen volgens jaaropgaaf 2014 van de zijde van de man (€ 31.454,--) zou de door de minderjarige thans ontvangen studiefinanciering € 553,-- per maand bedragen. De rechtbank zal dit bedrag derhalve als behoefte van de minderjarige vaststellen.
De draagkracht van de man
Volledigheidshalve wijst de rechtbank partijen erop dat, zoals hierboven reeds is aangehaald, verzoekster jegens de minderjarige volgens de wet niet onderhoudsplichtig is, zodat haar draagkracht in deze procedure buiten beschouwing blijft. Het enkele feit dat zij mede met het ouderlijk gezag over de minderjarige is belast, maakt dit niet anders.
Voor het vaststellen van de draagkracht van de man zal de rechtbank de uitgangspunten hanteren, zoals deze zijn neergelegd in de richtlijn van het Tremarapport. Daartoe dient het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man te worden bepaald. Beide partijen hebben het NBI van de man berekend op basis van het inkomen volgens jaaropgaaf 2014 (€ 31.454,--). De rechtbank zal aansluiten bij de berekening van verzoekster, nu hierin rekening is gehouden met inkomsten uit box 3. Het NBI van de man bedraagt derhalve € 1.944,-- per maand.
Vervolgens wordt het bedrag aan draagkracht vastgesteld aan de hand van de formule
70% x [NBI – (0,3 NBI + 875)]. Voor de man berekent de rechtbank zijn draagkracht op
€ 340,-- per maand.
De rechtbank stelt vast dat de man niet alleen onderhoudsplichtig is jegens de minderjarige, doch sinds 14 november 2011 ook jegens twee stiefdochters, nu hij op die datum in het huwelijk is getreden met de moeder van deze stiefkinderen en beide dochters thans tot zijn gezin behoren. De totale behoefte van de stiefdochters is volgens de tabel € 631,-- per maand. Het is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar dat de man als stiefvader zijnde de volledige behoefte van zijn stiefdochters moet dragen (vgl. ECLI:RBOVE:2014, 4715), nu hij pas sinds 2011 met de moeder van zijn stiefkinderen is getrouwd en niet is gebleken dat de biologische vader van deze dochters niet ook een bijdrage zou kunnen betalen. De biologische vader schrijft slechts dat hij geen bijdrage levert en dat hij er verder niets mee te maken wil hebben (conform bijlage 10 bij de brief van 24 april 2015 van de zijde van de man). Overigens is de moeder van de dochters vermogend en zij kan derhalve ook een financiële bijdrage leveren in de kosten van haar kinderen.
Het aandeel dat voor rekening van de man komt, stelt de rechtbank dan ook in redelijkheid vast op één derde deel van € 631,--, oftewel € 210,-- per maand.
Het aandeel van de man ten behoeve van de minderjarige bedraagt (€ 340,-- minus € 210,--) € 130,-- per maand.
Verzoekster heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond – en de man heeft dit ter zitting ook bevestigd – dat hij € 8.000,-- van de rekening van de minderjarige heeft opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat in de omstandigheden van dit geval (zoon is uitwonend en gaat studeren) dit spaargeld in de vorm van kinderalimentatie aan de minderjarige ten goede dient te komen. Dat zal aldus geschieden dat het hierboven berekende aandeel van de man in de kosten van de minderjarige (€ 130,-- per maand) zal worden verhoogd met (€ 8.000,-- / 5 jaar / 12 maanden) € 130,-- per maand, zodat de totale onderhoudsbijdrage ten laste van de man en ten behoeve van de minderjarige € 260,-- per maand zal bedragen. De man dient dit bedrag rechtstreeks aan de minderjarige te voldoen.
Ingangsdatum
De minderjarige staat sinds 27 augustus 2013 bij verzoekster ingeschreven. Alhoewel het voor de hand ligt om de door de man verschuldigde kinderalimentatie per die datum vast te stellen, heeft verzoekster primair om vaststelling van februari 2014 verzocht, zodat de rechtbank deze datum als ingangsdatum zal vaststellen. De rechtbank verwerpt daarmee de stelling van de man dat hij zich verzet tegen het eerder ingaan van de alimentatieverplichting, omdat hij hier geen rekening mee heeft kunnen houden. De man is op grond van eerdergenoemd wetsartikel onderhoudsplichtig jegens zijn zoon, welke verplichting niet is komen te vervallen met het verhuizen van de minderjarige naar verzoekster.
De rechtbank zal aldus beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt de door de man met ingang van 1 februari 2014 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortdatum] te [woonplaats], op € 260,-- per maand, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de minderjarige te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.R. van der Meer, in tegenwoordigheid van
mr. K.M. Heins als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juni 2015.