ECLI:NL:RBDHA:2015:6808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2015
Publicatiedatum
15 juni 2015
Zaaknummer
C-09-457233 - HA ZA 14-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.A.M. Ahsmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzegging van een kredietovereenkomst door ING Bank NV

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen ING Bank NV en [C], voorheen h.o.d.n.v. [B] Assurantiën. De procedure volgde op een eerdere verwijzing door de kantonrechter en betrof de opzegging van een kredietovereenkomst. ING Bank vorderde betaling van een openstaande hoofdsom van € 42.478,86, vermeerderd met rente en kosten, omdat [C] zich niet aan de contractuele betalingsverplichtingen had gehouden. De rechtbank heeft vastgesteld dat [C] meerdere keren in gebreke is gebleven met betalingen en dat ING Bank de kredietfaciliteit rechtsgeldig heeft opgezegd op basis van de Algemene Bepalingen van Kredietverlening (ABK). De rechtbank oordeelde dat de opzegging niet in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, aangezien ING Bank [C] herhaaldelijk had gewaarschuwd en een betalingsregeling had aangeboden. De rechtbank heeft de vordering van ING Bank toegewezen en [C] veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. De kosten van de procedure zijn ook aan [C] opgelegd, die als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/457233 / HA ZA 14-17
Vonnis van 10 juni 2015
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ING BANK NV,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. T.J.P. Jager te Amsterdam,
tegen
[A], voorheen h.o.d.n.v. [B] Assurantiën,
wonende te [woonplaats],
advocaat aanvankelijk mr. R. Stekelenburg,
gedaagde.
Partijen zullen hierna ING Bank en [C] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van de kantonrechter van deze rechtbank van 18 december 2013 waarin hij de zaak verwezen heeft naar team handel, met de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
  • de conclusie van antwoord van 26 februari 2014;
  • het tussenvonnis van 12 maart 2014 waarbij een comparitie van partijen is bevolen op 24 april 2014;
  • de brief van 7 april 2014 zijdens ING Bank, met producties 4 t/m 8;
  • uitstel van de comparitiezitting naar 6 november 2014, en uiteindelijk naar 5 februari 2015;
  • het rolbericht van de griffier van 21 april 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op achtereenvolgens 12 december 2004, 5 december 2005 en 22 september 2006 heeft [C] Assurantiën een overeenkomst gesloten met Postbank N.V. tot kredietverlening in rekening-courant tot uiteindelijk een bedrag van maximaal
€ 79.000,--, ter financiering van zijn beroeps- of bedrijfsuitoefening. [C] heeft de verplichting maandelijks een bedrag te voldoen dat minimaal gelijk is aan de over de afgelopen periode berekende debetrente. Dit zogenoemde Actief Krediet is geadministreerd onder gironummer [rekeningnummer].
2.2.
Artikel I van de op de overeenkomst toepasselijke Voorwaarden Kredietverlening bepaalt dat Postbank N.V. en debiteur te allen tijd bevoegd zijn om deze overeenkomst schriftelijk op te zeggen. Na opzegging is een eventueel debetsaldo onmiddellijk in zijn geheel opeisbaar.
2.3.
Op 7 februari 2009 verkrijgt ING Bank het gehele vermogen van de per die datum ontbonden Postbank N.V.
2.4.
Op 20 februari 2009 breidt [C] de reeds lopende kredietfaciliteit uit met een ING Investeringskrediet tot een bedrag van € 20.000,- met een rente van
7,06 % per jaar, geadministreerd onder gironummer [rekeningnummer]. De looptijd van deze rentevaste lening is 60 maanden. In de offerte zijn onder meer van toepassing verklaard de Algemene bepalingen van kredietverlening (hierna: ABK).
2.5.
Artikel 11.1 van de ABK luidt, voor zover van belang, als volgt:
“De Kredietfaciliteit eindigt automatisch en alle bedragen die uit hoofde van de Overeenkomst [waarin kredietfaciliteit is vastgelegd] zijn verschuldigd, zijn terstond en ineens opeisbaar zonder dat enige ingebrekestelling is vereist, indien één van de volgende gebeurtenissen zich voordoet:
a. de Kredietnemer komt een aflossings-, rente- of andere verplichting uit hoofde van de Overeenkomst, of enige andere met de Bank gesloten overeenkomst niet, niet tijdig, of niet behoorlijk na;”
2.6.
Op 2 maart 2012 constateert ING Bank dat [C] het limiet op de zakelijke rekening heeft overschreden en verzoekt hem het krediet aan te zuiveren vóór 16 maart 2012. Op 20 maart 2012 constateert ING Bank dat [C] het limiet niet heeft aangezuiverd, waarna het kredietdossier wordt overgedragen aan Vesting Finance Fidition (hierna: VFF).
2.7.
Op 23 april 2012 stuurt VFF een brief aan [C] waarin wordt meegedeeld dat zijn betaalrekening sedert geruime tijd een niet toegestane overschrijding van de kredietlimiet vertoont en dat de kredietverlening overeenkomstig de ABK (art. 11.1) is geëindigd. De kredietverlening wordt met onmiddellijke ingang opgezegd. [C] wordt verzocht vóór 4 juni 2012 het verschuldigde af te lossen dan wel met een betalingsvoorstel te komen.
2.8.
[C] heeft zijn beroeps- en bedrijfsactiviteiten per september 2012 beëindigd, hetgeen hij eerst op 30 mei 2013 aan VFF heeft meegedeeld.
2.9.
In november en december 2012 sommeert VFF [C] meermalen de openstaande vordering te voldoen. Omdat [C] niet in staat blijkt de vordering te betalen, komen partijen op 19 december 2012 tot een betalingsregeling. [C] dient 12 maanden lang iedere maand € 800,- te betalen, de eerste betaling op 1 februari 2013. Na deze periode zou de regeling opnieuw worden bezien.
2.10.
Op 8 februari 2013 stuurt VFF [C] een brief waarin hij constateert dat een achterstand is ontstaan ten opzichte van de overeengekomen betalingsregeling. Na [C] tevergeefs op in elk geval 8 en 20 maart 2013 gesommeerd te hebben de achterstand van € 1.600,-- te voldoen, schrijft VFF op 29 maart aan [C] dat VFF niet meer akkoord is met verder uitstel, aangezien [C] nog nooit heeft betaald op de afgesproken betalingsregeling.
2.11.
Op 10 april 2013 stelt VFF [C] (namens ING Bank) formeel in gebreke en verzoekt [C] het verschuldigde binnen tien dagen over te maken.
2.12.
Op 9 mei 2013 bedraagt de openstaande hoofdsom € 42.478,86 waarbij alle rentemutaties en verdere bij- en afboekingen tot en met 8 mei 2013 zijn verwerkt.

3.Het geschil

3.1.
ING Bank vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
  • de veroordeling van [C] tot betaling van € 42.478,86, vermeerderd met rente;
  • de veroordeling van [C] in de kosten van de procedure, vermeerderd met de
omzetbelasting (BTW) over de daarvoor in aanmerking komende kostenposten.
3.2.
ING Bank heeft aan deze vordering – samengevat – ten grondslag gelegd dat [C] zich niet aan de contractuele betalingsverplichtingen van de kredietovereenkomst heeft gehouden.
3.3.
[C] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In geschil is allereerst of sprake is van een zakelijke kredietverlening of dat titel 2A van boek 7 Burgerlijk Wetboek, dat betrekking heeft op consumentenkrediet-overeenkomsten, en mitsdien de Wet op het consumentenkrediet van toepassing is. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
4.2.
In de drie achtereenvolgens met Postbank gesloten kredietovereenkomsten is steeds ‘[B] Assurantiën’ als debiteur vermeld. De overeenkomst is vervolgens door ING Bank overgenomen en uitgebreid met een nieuwe kredietfaciliteit. Weliswaar staat in de nieuwe kredietovereenkomst als kredietnemer ‘[C]’ vermeld en dus niet ‘[B] Assurantiën’, maar ook hier heeft te gelden dat [B] Assurantiën kredietnemer is geweest. Daartoe is redengevend het doel van de verzekering – Financiering bedrijfsactiva –, het feit dat bij de ondertekening staat vermeld ‘[B] Assurantiën’, en het feit dat blijkens een door ING Bank overgelegd dagafschrift een betaling ter zake van de kredietfaciliteit is overgeboekt van de zakelijke rekening van [B] Assurantiën naar ING Bank. Derhalve komt de rechtbank tot het oordeel dat sprake is van een zakelijke lening en dat de Wet op het consumentenkrediet niet van toepassing is.
4.3.
Voorts is in geschil of ING Bank de kredietfaciliteit rechtsgeldig heeft opgezegd. De rechtbank stelt voorop dat de kredietovereenkomst met [C] zowel een rekening-courantkrediet betreft als een rentevaste lening. Door ING Bank wordt tussen de beide leningen geen onderscheid gemaakt, hetgeen zij ook niet behoefde te doen. In de offerte van ING Bank aan [C] is vermeld dat deze betrekking heeft op uitbreiding van de lopende kredietfaciliteit – het Actiefkrediet – en dat de overeengekomen voorwaarden ongewijzigd van kracht blijven, tenzij in de offerte anders wordt bepaald. Aan het slot van de offerte zijn uitdrukkelijk de ABK van toepassing verklaard, waarmee de oorspronkelijke Voorwaarden Kredietverlening zijn komen te vervallen (hierboven 2.2 en 2.4). Artikel 11.1 ABK bepaalt dat indien de kredietnemer een aflossings-, rente- of andere verplichting niet nakomt de kredietfaciliteit automatisch eindigt en alle bedragen die uit hoofde van de overeenkomst zijn verschuldigd, terstond en ineens opeisbaar zijn zonder dat enige ingebrekestelling is vereist. ING Bank had derhalve toen bleek dat [C] achterstallig was met betalen in beginsel de bevoegdheid tot beëindiging van de kredietovereenkomst, hetgeen door ING Bank aan [C] is bevestigd in een brief van 23 april 2012 (hierboven 2.6).
4.4.
[C] stelt zich subsidiair op het standpunt dat ING Bank de kredietovereenkomst niet had mogen opzeggen omdat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zouden zijn geschonden. De redelijkheid en billijkheidstoets van artikel 6:248 lid 2 BW en/of de zorgvuldigheidsnorm van artikel 2 Algemene bankvoorwaarden (hierna: ABV) brengen volgens [C] mee dat het antwoord op de vraag of en, zo ja, onder welke omstandigheden het krediet beëindigd kan worden afhankelijk had moeten worden gesteld van een afweging van de belangen van de bank en de onderneming van [C]. De rechtbank overweegt als volgt.
4.5.
Indien een kredietverlener gebruik maakt van een overeengekomen bevoegdheid tot beëindiging van de kredietovereenkomst, zal de rechtsgeldigheid daarvan mede moeten worden beoordeeld aan de hand van de overeenkomst en de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW (HR 10 oktober 2014, NJ 2015,70). De beëindiging door de kredietverlener op grond van een dergelijke bevoegdheid is niet rechtsgeldig indien de opzegging in een concreet geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit betreft in belangrijke mate een feitelijke vraag waarop in abstracto moeilijk een antwoord is te geven. Bij de toepassing van deze norm dient de rechter enerzijds de nodige terughoudendheid te betrachten en anderzijds ook rekening te houden met de in artikel 2 ABV neergelegde zorgplicht van de bank, die erin bestaat dat de bank naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening zal houden.
4.6.
Uit de door ING Bank in het geding gebrachte correspondentie (hierboven onder 2 weergegeven) blijkt dat zij [C] vele malen heeft gewaarschuwd en in de gelegenheid heeft gesteld om het verschuldigde te voldoen, dat zij met [C] een betalingsregeling heeft afgesproken, maar dat [C] doorgaans zelf in gebreke bleef te reageren. [C] heeft voor het overige onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die kunnen rechtvaardigen dat de opzegging niet rechtsgeldig is geschied, zodat het subsidiaire verweer faalt en ING Bank derhalve het krediet heeft mogen opzeggen.
4.7.
Tenslotte voert [C] aan dat de rente en kosten die door ING Bank in rekening zijn gebracht disproportioneel zijn, althans in strijd met de wet, althans in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid. Ook op dit punt heeft [C] geen, althans onvoldoende feiten aangevoerd. Derhalve komt de rechtbank tot het oordeel dat de vordering van ING bank toewijsbaar is.
4.8.
[C] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de griffie-kosten van ING Bank, in totaal € 1.892,-- (€ 996,-- kanton en € 896,-- handel), en salaris advocaat € 800,-- (twee punten tarief IX kanton), alsmede op € 94,79 aan explootkosten.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [C] om aan ING Bank NV te betalen een bedrag van € 42.478,86 te vermeerderen met het overeengekomen variabale percentage aan rente vanaf 9 mei 2013, thans € 3% per jaar;
5.2.
veroordeelt [C] in de kosten van het geding, aan de zijde van ING Bank begroot op € 1.892,-- aan griffierechten, op € 800,-- aan salaris advocaat alsmede op
€ 94,79 aan explootkosten;
5.3.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.M. Ahsmann en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2015.