In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de aansprakelijkheid van een bestuurder voor onbetaald gebleven belastingaanslagen van een besloten vennootschap (BV). Eiser, de bestuurder, was aansprakelijk gesteld voor naheffingsaanslagen loonbelasting en omzetbelasting die door de BV niet waren voldaan. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat tijdig aan de meldingsplicht van betalingsonmacht was voldaan. Eiser stelde dat zijn administratief medewerkster de melding tijdig had gedaan, maar kon dit niet onderbouwen met bewijsstukken. De rechtbank concludeerde dat eiser als bestuurder verantwoordelijk was voor de financiële gang van zaken van de BV en dat hij een risico had genomen door te vertrouwen op de medewerkster. Hierdoor was hij terecht aansprakelijk gesteld voor de belastingaanslagen.
De rechtbank heeft de aansprakelijkstelling wel verminderd, omdat verweerder ter zitting had aangegeven dat de aansprakelijkheidsstelling verder moest worden verminderd met bedragen die betrekking hadden op boeten, vervolgingskosten en invorderingsrente. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bedrag van de aansprakelijkstelling vastgesteld op € 61.074. Daarnaast heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders van rechtspersonen en de noodzaak om tijdig aan de meldingsplicht te voldoen bij betalingsonmacht. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het vertrouwen op een administratief medewerkster niet ontslaat van de eigen verantwoordelijkheden van de bestuurder.