ECLI:NL:RBDHA:2015:7073

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 mei 2015
Publicatiedatum
22 juni 2015
Zaaknummer
3767900 RL EXPL 15-1270
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van rechtsvordering bij kennelijk onredelijk ontslag en stuiting van de verjaringstermijn

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 mei 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en De Jong Onderhoudswerken B.V. [eiser] vorderde te verklaren voor recht dat zijn ontslag door De Jong Onderhoudswerken kennelijk onredelijk was en verzocht om een schadevergoeding. De gedaagde partij, De Jong Onderhoudswerken, voerde als verweer aan dat de vordering van [eiser] was verjaard. De kantonrechter heeft de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek besproken, met name artikel 7:681 juncto artikel 7:683, dat bepaalt dat een rechtsvordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag verjaart na zes maanden. De kantonrechter concludeerde dat de verjaringstermijn was gestuit door het instellen van een eis in de vereiste vorm, en dat de verjaring opnieuw was gestuit door een latere dagvaarding. De kantonrechter oordeelde dat de vordering van [eiser] ontvankelijk was, omdat deze tijdig was ingesteld binnen de geldende verjaringstermijnen. De kantonrechter heeft besloten om een comparitie van partijen te gelasten en heeft partijen opgedragen om hun verhinderingen in de periode juni en juli 2015 schriftelijk op te geven. De verdere beslissing is aangehouden.

Uitspraak

Rechtbank den haag
Team Kanton Den Haag
vR
Rolnr. 3767900 \ RL EXPL 15-1270
26 mei 2015 (bij vervroeging)

Vonnis in de zaak van:

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.R. Warner,
tegen

de besloten vennootschap De Jong Onderhoudswerken B.V.,

gevestigd te Den Haag,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. F.M. van den Boogerd-Zuijderwijk.
Partijen worden aangeduid als [eiser] en De Jong Onderhoudswerken.

Procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 7 januari 2015, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties.
Na de conclusie van antwoord is een comparitie van partijen gelast voor het verstrekken van inlichtingen en het beproeven van een schikking.
Ter voorbereiding op de comparitie van partijen heeft De Jong Onderhoudswerken nadere stukken ingediend.
De comparitie van partijen is gehouden op 18 mei 2015. Door de griffier zijn aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken.
Na de comparitie van partijen heeft mr. Warner, zoals ter comparitie van partijen afgesproken, vindplaatsen van door hem aangehaalde jurisprudentie opgegeven.
De uitspraak van het vonnis is bepaald op heden.

Beoordeling

In deze procedure vordert [eiser], kort gezegd, te verklaren voor recht dat het hem door De Jong Onderhoudswerken gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, met veroordeling van De Jong Onderhoudswerken tot betaling van een schadevergoeding.
Als meest verstrekkend verweer heeft De Jong Onderhoudswerken aangevoerd dat voormelde vordering van [eiser] is verjaard.
Ten aanzien van dat beroep op verjaring overweegt de kantonrechter als volgt.
3.1
Op voet van het bepaalde in artikel 7:681 juncto artikel 7:683 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek verjaart een rechtsvordering uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag na verloop van zes maanden.
3.2
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is door De Jong Onderhoudswerken opgezegd per 20 mei 2013. Door [eiser] is vervolgens op 31 oktober 2013 per brief aan De Jong Onderhoudswerken aangegeven dat er volgens hem sprake is van kennelijk onredelijk ontslag. Dat is binnen voormelde verjaringstermijn en daarmee is de verjaring rechtsgeldig gestuit.
3.3
De verjaring is vervolgens opnieuw rechtsgeldig gestuit bij brief van 22 april 2014.
3.4
Nadien is namens [eiser] op 24 juni 2014 een dagvaarding uitgebracht aan het adres van De Jong Onderhoudswerken uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag, zulks tegen de zitting van 15 juli 2014. Daarmee is de verjaring opnieuw rechtsgeldig tijdig gestuit. [eiser] heeft nagelaten de hiervoor bedoelde dagvaarding te laten inschrijven op de rol van de rechtbank.
3.5
Bij dagvaarding van 7 januari 2015 heeft [eiser] De Jong Onderhoudswerken uit hoofde van kennelijk onredelijk ontslag (opnieuw) laten dagvaarden (nu) tegen de rolzitting van 27 januari 2015. Deze dagvaarding is wel tijdig ingeschreven op de rol van de rechtbank en betreft de onderwerpelijke procedure.
3.6
Anders dan De Jong Onderhoudswerken heeft gesteld geldt bij de beantwoording van de vraag of de vordering van [eiser] is verjaard niet de tijd die is gelegen tussen de data van de hiervoor bedoelde dagvaarding van 24 juni 2014 en de zittingsdatum van15 juli 2014.
3.7
Ingevolge het bepaalde in artikel 3:316 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt de verjaring gestuit door het instellen van een eis die in de vereiste vorm is geschied. Daarvan is in dit geval sprake. [eiser] heeft De Jong Onderhoudswerken immers bij doen dagvaarden bij deurwaardersexploot van 24 juni 2014. Vervolgens vindt gedurende het geding geen verjaring van de vordering plaats. De verjaringstermijn neemt weer een aanvang nadat het geding door het in kracht van gewijsde gaan van een uitspraak of op andere wijze is geëindigd.
3.8
In dit geval is het geding ‘op andere wijze’ geëindigd, namelijk door het niet inschrijven van de dagvaarding van 24 juni 2014 op de rol van dinsdag 15 juli 2014. Op 14 juli 2014 is de verjaringstermijn dan ook weer opnieuw aangevangen. Artikel 125 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt immers dat de aanhangigheid van het geding vervalt (en het geding dus eindigt) indien het exploot van dagvaarding niet uiterlijk op de laatste dag waarop de griffie is geopend, voorafgaande aan de in de dagvaarding vermelde roldatum, is ingediend. De hiervoor bedoelde laatste dag waarop de griffie was geopend was maandag 14 juli 2014.
3.9
Nu [eiser] vervolgens binnen een termijn van zes maanden na 14 juli 2014, namelijk op 7 januari 2015, De Jong Onderhoudswerken opnieuw heeft doen dagvaarden ter zake van het door hem gestelde kennelijk onredelijk ontslag is de op 14 juli 2014 aangevangen verjaring opnieuw tijdig rechtsgeldig gestuit. Van verjaring zoals door De Jong Onderhoudwerken gesteld is daarom geen sprake en [eiser] is dan ook ontvankelijk in zijn vordering.
4. De kantonrechter ziet aanleiding om in deze zaak opnieuw een comparitie van partijen te gelasten. Alvorens daartoe over te gaan dienen partijen uiterlijk 9 juni 2015 schriftelijk opgave te doen van hun verhinderingen in de periode juni en juli 2015.
5. Elke verdere beslissing wordt aangehouden.

Beslissing

De kantonrechter:
verstaat dat partijen uiterlijk 9 juni 2015 opgave doen van hun verhinderingen in de periode juni/juli 2015;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 mei 2015 (bij vervroeging), in tegenwoordigheid van de griffier.