ECLI:NL:RBDHA:2015:7199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
24 juni 2015
Zaaknummer
AWB 14/26862, 14/26863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • E.B. de Vries - van den Heuvel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag wijziging verblijfsvergunning wegens gebrek aan bewijs van mensenhandel en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Nigeriaanse eiseres en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiseres had een aanvraag ingediend voor wijziging van haar verblijfsvergunning, die was afgewezen op grond van het feit dat niet was komen vast te staan dat zij slachtoffer was van mensenhandel. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die haar verblijf in Nederland rechtvaardigden. De rechtbank nam daarbij in overweging dat de eiseres na het doen van aangifte van mensenhandel geen contact meer had gehad met de vermeende daders en dat zij in staat geacht werd om te herintegreren in Nigeria. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd had dat er geen risico's op represailles bestonden en dat de lange duur van de procedure en het verblijf in Nederland niet als bijzondere omstandigheden konden worden aangemerkt. Het beroep van de eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het belang aan het verzoek was komen te ontvallen nu de hoofdzaak was beslist.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 14 / 26862 (beroep)
AWB 14 / 26863 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 2 juni 2015 in de zaak tussen
[eiseres],
geboren op [geboortedatum], van Nigeriaanse nationaliteit,
eiseres, verzoekster,
hierna te noemen eiseres,
(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk, advocaat te Leiden),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Kersten, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvragen van eiseres tot het verlengen van de geldigheidsduur van de haar verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’ (voorheen: ‘onder de beperking als genoemd in de Vc B9’) en het wijzigen van de beperking van de verleende verblijfsvergunning regulier in de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ (voorheen: voortgezet verblijf) afgewezen. Voorts is de verleende verblijfsvergunning regulier ingetrokken met terugwerkende kracht tot 28 december 2011.
Bij besluit van 22 april 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen, voor zover het besluit ziet op de afwijzing van de aanvraag van de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ beroep ingesteld.
Het tegen dit besluit ingestelde beroep is op 19 september 2013 door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem (AWB 14/26862 en 14/26863), gegrond verklaard.
Bij besluit van 30 oktober 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2015. Eiseres noch gemachtigde is verschenen, zoals reeds gemeld bij brief van 13 april 2015. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Op 28 januari 2009 heeft eiseres aangifte gedaan van mensenhandel. Bij besluit van 19 februari 2009 is aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ‘onder de beperking als genoemd in de Vc B9’ verleend met als ingangsdatum 28 januari 2009, geldig tot 28 januari 2010, laatstelijk verlengd tot 28 januari 2012. Zoals uit het voorgaande blijkt, is deze verblijfsvergunning bij besluit van 9 januari 2013 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 28 december 2011.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen op de volgende gronden. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat, gelet op de door eiseres afgelegde tegenstrijdige verklaringen, niet is komen vast te staan dat zij slachtoffer is geworden van mensenhandel op de wijze zoals zij dit beschreven heeft. Reeds daarom komt zij niet in aanmerking voor de aangevraagde verblijfsvergunning. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan van eiseres niet kan worden gevergd dat zij Nederland verlaat. De door eiseres geschetste risico’s op represailles van de mensenhandelaar worden niet aannemelijk geacht, eerstens niet omdat ze niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze het slachtoffer is geweest van mensenhandel en voorts omdat zij sinds haar aangifte niets meer van de gestelde mensenhandelaar heeft vernomen. Met betrekking tot de mogelijkheden van herintegratie in Nigeria stelt verweerder zich op het standpunt dat eiseres , eventueel met hulp van derden, kan herintegreren in Nigeria, nu zij aldaar een groot deel van haar leven heeft gewoond. Op geen enkele wijze heeft eiseres aangetoond dat dit niet zou kunnen. Ze heeft het gestelde overlijden van haar ouders niet onderbouwd met een overlijdensakte en ze heeft niet aangetoond dat ze niet zou kunnen terugvallen op haar broer, zodat ervan wordt uitgegaan dat zij over een sociaal netwerk beschikt. Bovendien kan eiseres, mocht zij inderdaad niet beschikken over een sociaal netwerk, zich wenden tot de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) of Stichting Maatwerk bij Terugkeer.
3. Eiseres voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die tot verlening van de gevraagde verblijfsvergunning leiden. Daartoe heeft zij gewezen op het Algemeen Ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Nigeria van oktober 2012 (het ambtsbericht), waaruit blijkt dat de positie van alleenstaande vrouwen in de Nigeriaanse samenleving erg slecht is. Het risico op seksueel geweld is voor eiseres vergroot, nu zij de Nigeriaanse samenleving ontwend is en het voor een ieder duidelijk is dat zij langere tijd in Europa heeft gewoond. Voorts heeft verweerder de extreem lange duur van het strafrechtelijk onderzoek en de bezwaarprocedure en het feit dat eiseres reeds is ingeburgerd in de Nederlandse samenleving onvoldoende bij de beoordeling betrokken.
3.1
Verweerder heeft zich in reactie op het voorgaande op het standpunt gesteld dat het beroep op de risico’s van de positie van alleenstaande vrouwen in het geval van eiseres niet opgaat omdat zij, zoals in het bestreden besluit reeds is opgenomen, niet aannemelijk heeft gemaakt dat ze geen familie heeft en daarom als alleenstaande in de zin van het ambtsbericht moet worden aangemerkt. Ten aanzien van het beroep op de lange duur van de voorliggende procedure stelt verweerder zich op het standpunt dat in de bezwaarfase geen beroep is gedaan op de lange duur en dat verweerder dit dan ook niet bij de beoordeling heeft hoeven betrekken. Ten aanzien van de lange duur van het strafrechtelijk onderzoek stelt verweerder dat dit voor rekening en risico van eiseres komt, omdat zij na sluiting van het strafrechtelijk onderzoek pas een naam noemde. Voorts is een verblijf van zes jaar in Nederland niet aan te merken als een bijzondere individuele omstandigheid. In dit kader is het van belang dat eiseres tot haar 23e levensjaar in Nigeria heeft gewoond en dat een periode van zes jaar niet dermate lang en bijzonder is dat terugkeer naar Nigeria niet kan worden gevergd.
3.2
Artikel 3.52 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) luidde op het moment van de aanvraag als volgt:
In andere gevallen dan genoemd in de artikelen 3.50 en 3.51, kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf worden verleend aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, van de Wet heeft gehad en van wie naar het oordeel van Onze Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
Paragraaf B16/4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) luidde op dat moment, voor zover van belang, als volgt:
Een slachtoffer of getuige-aangever van mensenhandel aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan en die van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan een beroep doen op artikel 3.52 Vb.
Van de volgende categorieën slachtoffers kan de aanvraag om voortgezet verblijf, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet, in ieder geval worden ingewilligd:
a.
slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan, een strafzaak die uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling;
b.
slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van, of op andere wijze medewerking hebben verleend aan, een strafzaak die uiteindelijk niet heeft geleid tot een veroordeling, die op het moment van de rechterlijke uitspraak reeds gedurende drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning op grond van B9 in Nederland verblijven.
(…)
Indien de strafzaak is geseponeerd, er geen beklag is ingesteld, het beklag niet is gehonoreerd, of de zaak binnen drie jaar is geëindigd in vrijspraak kan het slachtoffer voortgezet verblijf aanvragen. In deze gevallen, wordt de aanvraag om voortgezet verblijf beoordeeld conform het hiernavolgend beleid.
Aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling van vreemdelingen die niet onder één van de twee hierboven genoemde categorieën vallen, waaronder slachtoffers mensenhandel wier aangifte of andersoortige medewerking niet tot een strafzaak dan wel rechterlijke uitspraak heeft geleid én getuige-aangevers van mensenhandel, kunnen alleen voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van de Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.
Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag kunnen de volgende factoren een belangrijke rol spelen:
- risico van represailles jegens eiseres en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;
- risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie;
- de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het eventuele prostitutieverleden van eiseres, duurzame ontwrichting van familierelaties, de eventuele maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid terzake.
(…)
3.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de in rechtsoverwegingen 2 en 3.1 opgenomen motivering voldoende draagkrachtig zijn subsidiaire standpunt heeft gemotiveerd dat er naar zijn oordeel geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan terugkeer naar het land van herkomst van eiseres niet kan worden gevergd. Verweerder kan aldus gevolgd worden in zijn standpunt dat van risico’s op represailles niet gebleken is, nu eiseres na het doen van aangifte niets meer van de mensenhandelaren vernomen heeft, dat zij met behulp van derden in staat moet worden geacht te herintegreren in Nigeria en dat de lange duur van de strafrechtelijke procedure en het verblijf in Nederland niet zijn aan te merken als bijzondere individuele omstandigheden.
3.4
Gelet op het voorgaande bestaat er geen aanleiding om de beroepsgronden tegens verweerders primaire standpunt, dat verzoeker reeds niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning omdat zij geen slachtoffer is van mensenhandel, nader te bespreken.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Verzoek om een voorlopige voorziening
6. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, is aan het verzoek het belang komen te ontvallen, zodat dit reeds daarom niet voor toewijzing in aanmerking komt. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B. de Vries - van den Heuvel, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Peeters, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2015.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel