ECLI:NL:RBDHA:2015:7289
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en de eisen van het minnelijk traject
Op 25 juni 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, wonende te [adres] [postcode en woonplaats], had een verzoekschrift ingediend, waarbij de rechtbank zich moest buigen over de vraag of het verzoek voldeed aan de wettelijke eisen, met name die van het minnelijk traject. De rechtbank stelde vast dat het centrum van de voornaamste belangen van de verzoeker in Nederland ligt, waardoor zij bevoegd was om de procedure te openen. Tijdens de zitting op 11 juni 2015 werd de verzoeker gehoord.
De rechtbank onderzocht of het minnelijk traject correct was uitgevoerd. De relevante documenten waren ondertekend door [X], een wsnp-bewindvoerder van de gemeente Utrecht. Echter, het bleek dat zij het minnelijk traject niet zelf had uitgevoerd, maar slechts controleerde of aan de voorwaarden was voldaan. De rechtbank benadrukte dat de wetgever het uitvoeren van het minnelijk traject had voorbehouden aan een beperkte groep bevoegde personen, om de kwaliteit van het traject te waarborgen. In dit geval was de bewindvoerder niet in staat om daadwerkelijk sturing te geven aan het traject, wat leidde tot twijfels over de kwaliteit van de uitvoering.
De rechtbank concludeerde dat het verzoekschrift niet voldeed aan de eisen van artikel 285 van de Faillissementswet, en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Tevens werd opgemerkt dat een eerdere verklaring van de schuldbemiddelingsinstantie feitelijk onjuist was, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van de Wet op het Consumentenkrediet. De rechtbank besloot dat de verzoeker niet in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kon worden ontvangen.