ECLI:NL:RBDHA:2015:7289

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
26 juni 2015
Zaaknummer
C/09/15/435 R
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling en de eisen van het minnelijk traject

Op 25 juni 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De verzoeker, wonende te [adres] [postcode en woonplaats], had een verzoekschrift ingediend, waarbij de rechtbank zich moest buigen over de vraag of het verzoek voldeed aan de wettelijke eisen, met name die van het minnelijk traject. De rechtbank stelde vast dat het centrum van de voornaamste belangen van de verzoeker in Nederland ligt, waardoor zij bevoegd was om de procedure te openen. Tijdens de zitting op 11 juni 2015 werd de verzoeker gehoord.

De rechtbank onderzocht of het minnelijk traject correct was uitgevoerd. De relevante documenten waren ondertekend door [X], een wsnp-bewindvoerder van de gemeente Utrecht. Echter, het bleek dat zij het minnelijk traject niet zelf had uitgevoerd, maar slechts controleerde of aan de voorwaarden was voldaan. De rechtbank benadrukte dat de wetgever het uitvoeren van het minnelijk traject had voorbehouden aan een beperkte groep bevoegde personen, om de kwaliteit van het traject te waarborgen. In dit geval was de bewindvoerder niet in staat om daadwerkelijk sturing te geven aan het traject, wat leidde tot twijfels over de kwaliteit van de uitvoering.

De rechtbank concludeerde dat het verzoekschrift niet voldeed aan de eisen van artikel 285 van de Faillissementswet, en verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek. Tevens werd opgemerkt dat een eerdere verklaring van de schuldbemiddelingsinstantie feitelijk onjuist was, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van de Wet op het Consumentenkrediet. De rechtbank besloot dat de verzoeker niet in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling kon worden ontvangen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies – enkelvoudige kamer
insolventienummer: C/09/15/435 R
uitspraakdatum : 25 juni 2015
[verzoeker],
wonende te [adres]
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verzoeker in Nederland ligt.
De verzoeker is gehoord ter terechtzitting van 11 juni 2015.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of het verzoekschrift voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Die vraag spitst zich toe op de uitvoering van het zogenoemde minnelijk traject.
De relevante stukken, waaronder de verklaring als bedoeld in artikel 285, eerste lid, onder f. van de Faillissementswet, zijn (mede)ondertekend door [X], die wsnp-bewindvoerder bij de gemeente Utrecht is.
Gebleken is echter dat zij niet zélf het minnelijk traject heeft uitgevoerd. Zij controleert of aan het begin aan de voorwaarden voor het starten van het minnelijk traject is voldaan en controleert, als dat aan de orde komt, of de wsnp-aanvraag aan alle eisen voldoet, zo schrijft zij. Zij werkt op oproepbasis voor GRIP Schuldhulpverlening, op basis van een freelance-overeenkomst.
Bij de beantwoording van de vraag of het minnelijk traject op de juiste wijze is doorlopen weegt in het bijzonder mee dat de wetgever het uitvoeren van het minnelijk traject niet aan een ieder heeft toevertrouwd, maar aan bepaalde groepen personen. In de praktijk besteden die personen het in sommige gevallen uit aan werknemers of aan anderen jegens wie zij een instructiebevoegdheid hebben. Die beperkte kring van personen maakt dat er een zekere garantie is voor de kwaliteit van het uitgevoerde traject. Ook als het traject door anderen wordt gedaan, dan heeft de bevoegde op elk moment in het traject een sturingsmogelijkheid.
In dit geval is het echter omgekeerd. GRIP Schuldhulpverlening, wiens medewerkers –naar de rechtbank begrijpt– zelf niet tot de kring van bevoegde personen behoren, huurt een WSNP-bewindvoerder in. Die bewindvoerder staat niet in eerderbedoelde gezagsverhouding tot degenen die het traject uitvoeren. Ze kan niet op elk door haar nodig geacht moment instrueren, interveniëren of (bij)sturen. Ook is haar bemoeienis of ingrijpen niet op elk moment tijdens het traject mogelijk, maar slechts op de twee aangeduide momenten.
Door haar ondertekening van de stukken verklaart ze dan ook niet dat ze het traject heeft uitgevoerd, maar dat er een traject is uitgevoerd. Dat zij door haar handtekening daarvoor de verantwoordelijkheid lijkt te willen nemen, geeft niet de garantie voor een juiste uitvoering, die de wetgever heeft willen scheppen door de kring van bevoegde personen te beperken.
Dat zij in het geheel geen contact heeft met schuldenaren is daarbij niet doorslaggevend, maar wel een indicatie voor de mate van haar kennis van het uitgevoerde traject. Ook blijkt daaruit dat ze voor schuldenaren moeilijk aanspreekbaar is voor het verloop van het traject.
Kort gezegd kan niet volstaan worden met het inhuren van een wsnp-bewindvoerder ter controle en aftekening van de stukken van het minnelijk traject.
Bij gebrek aan de door wetgever geïmpliceerde waarborg voor een juiste uitvoering van dit minnelijk traject, had het op de weg van verzoeker gelegen ten minste over de inhoudelijke kwaliteit het nodige aan te voeren. Uit het voorgaande blijkt dat de verklaring van [X] daarvoor onvoldoende is. Nu over die inhoudelijke kwaliteit niets anders is gesteld of gebleken, komt de rechtbank niet tot een ander dan het volgende oordeel.
Nu het verzoekschrift niet voldoet aan de daaraan in artikel 285 Fw. gestelde eisen, zal de rechtbank verzoeker in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de zinsnede in de ‘rapportage schuldbemiddelaar betreffende het minnelijk traject’ van 4 december 2014 “Namens de schuldbemiddelingsinstantie Grip Schuldhulpverlening, die hiermee verklaart te voldoen aan de vereisten van artikel 48 lid 1 onder C van de Wet op het Consumentenkrediet” feitelijk onjuist is, omdat Grip Schuldhulpverlening zelf juist niét voldoet aan de bedoelde vereisten.

BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart verzoeker niet ontvankelijk in zijn verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Gewezen door mr. G.H.M. Smelt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2015 in tegenwoordigheid van C.R. Cortenbach LL.B., griffier.