Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
STICHTING NALEVING CAO VOOR UITZENDKRACHTEN,
1.[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
3.[gedaagde 3],
[gedaagde 4],
- de dagvaarding van 9 april 2014 tegen de eerste rolzitting van 16 juli 2014, met de producties 1 t/m 23 van SNCU;
- het ter eerste rolzitting van 16 juli 2014 tegen [gedaagde 3] en [gedaagde 4] verleende verstek;
- de conclusie van antwoord van 8 oktober 2014 namens [gedaagde 1] en [gedaagde 2];
- het comparitievonnis van 22 oktober 2014 en de beschikking datumbepaling van 17 november 2014 van de rechtbank;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 19 februari 2015.
€ 22.313 schadevergoeding. Daarop is nog afwijzend gereageerd door [gedaagde 4] per e-mail van 3 december 2013 en door HBO Juristen namens [gedaagde 2] bij brief van 16 december 2013.
€ 101.822 in totaal. Naar het oordeel van de rechtbank moet daarvan per definitie een ernstig persoonlijk verwijt worden gemaakt aan haar toenmalige bestuurders [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in diezelfde periode. Indien men zoals [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bestuurder van een door een rechtspersoon gedreven onderneming in de uitzendbranche wenst te zijn, moet men er als verantwoordelijk bestuurder eenvoudigweg voor zorgen en op toezien dat die onderneming de door de minister algemeen verbindend verklaarde CAO voor Uitzendkrachten in de desbetreffende periode naleeft. De als verweer nog aangevoerde omstandigheden dat [gedaagde 1] anders dan [gedaagde 2] geen leidinggevende rol had bij [X] BV en dat [gedaagde 2] alle relevante administratie van [X] BV had uitbesteed aan deskundige boekhouders van Administratiekantoor Mient, kunnen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] jegens SNCU niet disculperen. Daarom zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de op artikel 6 lid 2 Reglement II gebaseerde forfaitaire schadevergoeding, die gebaseerd is op aard, omvang en duur van de niet-naleving en de loonsom van de onderneming van de betrokken werkgever.
€ 21.000is als onweersproken toewijsbaar met ingang van de gevorderde dag van dagvaarding, dat is 9 april 2014. De nog door de advocaat van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij conclusie van antwoord verzochte betaling in termijnen vindt geen steun in het civiele recht en wordt verworpen.
€ 800toewijzen ten laste van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met de daarover gevorderde rente, maar niet ten laste van [gedaagde 3] en [gedaagde 4].
€ 2.439,78 inclusief BTW blijkbaar heeft gebaseerd op de wettelijke tarieven van het per 1 juli 2012 geldende Besluit BIK, maar dat dit Besluit en haar tarieven niet van toepassing zijn op de onderhavige vorderingen uit onrechtmatige daad tegen de ex-bestuurders [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De rechtbank zal de gevorderde buitengerechtelijke kosten daarom toewijzen tot het wel geldende rechterlijke forfaitaire tarief van in dit geval
€ 1.401,18inclusief 21% BTW, vermeerderd met de daarover gevorderde rente. Omdat de eerste drie vorderingen tegen [gedaagde 3] en [gedaagde 4] blijkens al het voorgaande worden afgewezen, moeten de jegens deze twee niet-verschenen gedaagden gevorderde buitengerechtelijke kosten ook worden afgewezen.
€ 103,80 inclusief BTW deurwaarderskosten dagvaarding plus € 1.892 voor door SNCU verschuldigd griffierecht bij een toewijsbare vordering van € 23.201,18 minus € 651 (1.519 - 868) voor door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] teveel betaald griffierecht bij een toegewezen hoofdsom van in totaal € 23.201,18 in plaats van zoals in totaal gevorderd € 127.374,78, dat is per saldo dus een bedrag
€ 2.502,80.Dit alles brengt de rechtbank tot de hierna volgende beslissingen.
€ 23.201,18, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 9 april 2014;
€ 2.501,80voor de proceskosten;