ECLI:NL:RBDHA:2015:7842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 juli 2015
Publicatiedatum
8 juli 2015
Zaaknummer
AWB 15/7281, 15/7279
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • G.W.S. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van moeder en minderjarig kind met betrekking tot overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft een moeder, van Iraanse nationaliteit, samen met haar minderjarige dochter asiel aangevraagd in Nederland. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de aanvraag afgewezen op grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag heeft op 2 juli 2015 uitspraak gedaan in deze zaak. De moeder heeft verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat zij en haar dochter worden uitgezet naar Italië totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten op 9 februari 2015 een algemene garantie hebben gegeven dat gezinnen met minderjarige kinderen na overdracht aan Italië bij elkaar worden gehouden en in geschikte opvang worden geplaatst. Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat deze garantie niet specifiek op de moeder en haar dochter van toepassing is, omdat er geen lijst is overgelegd met namen van personen waarvoor deze garantie geldt. De voorzieningenrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de Italiaanse autoriteiten individuele garanties hebben verstrekt voor de opvang van de moeder en haar dochter, en dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en de staatssecretaris wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 15/7281 (voorlopige voorziening)
AWB 15/7279 (beroep)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juli 2015 in de zaak tussen

[verzoekster],

geboren op [geboortedatum 1], van Iraanse nationaliteit,
verzoekster, en haar minderjarige kind,
[minderjarige],geboren op [geboortedatum 2], van Iraanse nationaliteit,
(gemachtigde: mr. B.D. Lit, advocaat te Amsterdam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. Ch.R. Vink, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2015. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de behandeling van de voorlopige voorziening aangehouden teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen om zijn ter zitting gevoerde verweer op schrift te stellen. Bij brief van 18 juni 2015 heeft verweerder dat gedaan. De gemachtigde van verzoekster heeft bij brief van 26 juni 2015 zijn schriftelijke reactie daarop ingediend. Met toestemming van partijen heeft de voorzieningenrechter het onderzoek op 26 juni 2015 gesloten.

Overwegingen

Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Ingevolge artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van deze wet, afgewezen, indien een ander land, partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval is van toepassing Verordening (EG) 604/2013 van de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (hierna: de Verordening).
Italië heeft niet tijdig gereageerd op het overnameverzoek. Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Verordening staat dit gelijk met aanvaarding van het overnameverzoek.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen op de volgende gronden. Uit onderzoek in EU-Vis is gebleken dat verzoekster door de buitenlandse vertegenwoordiging van Italië te Teheran, Iran, in het bezit is gesteld van een (Schengen)visum. Gelet daarop acht verweerder Italië verantwoordelijk voor de behandeling van de aanvraag.
Verzoekster voert aan dat de garanties, zoals de Italiaanse autoriteiten deze thans hebben gegeven, onvoldoende concreet en individueel zijn als bedoeld in het arrest van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Tarakhel tegen Zwitserland van 4 november 2014 (29217/12). Verweerder heeft niet voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht zoals die voortvloeit uit dit arrest. Niet valt in te zien waarom de Italiaanse autoriteiten niet reeds hebben kunnen aangeven welke voorzieningen in de opvanglocaties voor handen zijn. Sinds het arrest Tarakhel zijn inmiddels enkele maanden verstreken. Getoetst dient te worden of overdracht van verzoekster en haar minderjarige dochter aan Italië geen schending oplevert van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Door pas 15 dagen voor de geplande overdracht om de bewuste informatie en garanties te verzoeken wordt verzoekster een effectief rechtsmiddel ontnomen. Verzoekster vindt steun voor haar stelling in de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 16 april 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:4326). Subsidiair voert verzoekster aan dat uit de algemene brief van de Italiaanse autoriteiten niet blijkt dat de daarin gegeven algemene garantie ook geldt voor verzoekster en haar dochter. Evenmin heeft verweerder andere informatie overgelegd waaruit dat zou moeten blijken. Dit betekent dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verzoekster vindt steun voor deze stelling in een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 8 april 2015 en een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 7 april 2015 (Awb 14/9668).
6.1
In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het volgende standpunt gesteld. Op 9 februari 2015 hebben de Italiaanse autoriteiten gegarandeerd dat, na de overdracht aan Italië, alle gezinnen met minderjarige kinderen bijeen worden gehouden en worden ondergebracht in een opvangcentrum waarin de voorzieningen zijn aangepast aan de familie en de leeftijd van de kinderen. Daarnaast wordt bevestigd dat na aankondiging van de overdracht zal worden gespecificeerd in welk opvangcentrum het gezin zal worden opgevangen. Tevens hebben de Italiaanse autoriteiten per email van 3 maart 2015 aangegeven dat de voornoemde brief van 9 februari 2015 van toepassing is op alle zaken vanaf 1 januari 2015. Daarmee is volgens verweerder voldaan aan de voorwaarden zoals deze volgen uit het arrest Tarakhel. Verweerder heeft volledigheidshalve verwezen naar zijn - hierna weergegeven - memo van 4 maart 2015.
6.1.1
Ter zitting heeft verweerder ter aanvulling op zijn standpunt gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 mei 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1677) waarin de Afdeling de algemene brief van Italië, dat het gezin bij elkaar zal worden gehouden en dat het gezin zal worden opgevangen in een bij de leeftijd passende locatie, als voldoende garantie heeft aangemerkt. Weliswaar was in die zaak sprake van een lijst met V-nummers, in tegenstelling tot in deze zaak, maar dat maakt het naar het oordeel van verweerder niet anders. Verzoekster valt binnen de reikwijdte van de generieke toezegging.
6.2
De brief van de Italiaanse autoriteiten van 9 februari 2015 luidt als volgt:

The Italian Ministry of Interior hereby guarantees that all the families with minors, upon their transfer to Italy in accordance with the Dublin Regulation, will be kept together and accommodated in a facility in which the reception conditions are adapted to the family and to the age of the children. In order to ensure the best accommodation of the applicants, You are requested to inform us, at least 15 days before the supposed transfer will take place, so that Italy will communicate you the specific accommodation facility for the family group and the airport of arrival. Please, indicate also in your communication that you need the specific guarantees according to the Tarakhel Judgement, by highlighting it in the transmission.
6.3
Het hiervoor in 6.1 bedoelde memo van verweerder van 4 maart 2015 houdt het volgende in:
“Aan alle belanghebbenden,
Gelet op het arrest Tarakhe1 heeft Italië op 9 februari 2015 een brief verzonden met daarin
Generieke garanties tav alle (toekomstige) families die aan Italië zullen worden overgedragen. De Italiaanse autoriteiten hebben in voornoemde brief gegarandeerd dat, na de overdracht aan Italië, alle gezinnen met minderjarige kinderen bijeen worden gehouden en worden ondergebracht in een opvangcentrum waarin de voorzieningen zijn aangepast aan de familie en de leeftijd van de kinderen. Daarnaast wordt bevestigd dat na aankondiging van de overdracht zal worden gespecificeerd welk opvangcentrum het gezin zal opvangen en naar welk vliegveld het gezin kan worden overgedragen.
Per mail van 3 maart 2015 geven de Italiaanse autoriteiten aan dat voornoemde brief van 9
februari 2015 van toepassing is op alle zaken vanaf 1januari 2015. Hierbij wordt verklaard dat bovengenoemde vreemdelingen ook vallen onder de garanties zoals die op 9 februari 2015 door de Italiaanse autoriteiten zijn afgegeven.
Ik hoop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd,
Hoogachtend,”
6.4
In zijn brief van 18 juni 2015 aan de rechtbank heeft verweerder het volgende geschreven:
“Geachte heer, mevrouw,
Uw rechtbank heeft het beroep ter zitting van 11 juni 2015 geschorst ten einde
in de gelegenheid te stellen antwoord te geven op de volgende vragen.
Hieronder treft uw rechtbank de nadere toelichting van verweerder aan.
Enkele maanden geleden hebben de Italiaanse autoriteiten hun werkwijze met betrekking tot de overdacht aan Italië van kwetsbare gezinnen als bedoeld in het “Tarakhel-arrest” gewijzigd. De door de Italiaanse autoriteiten verstrekte verklaringen, waarin zij garanderen om bepaalde op een lijst genoemde gezinnen met minderjarige kinderen na hun overdracht aan Italië in overeenstemming met voornoemd arrest te zullen opvangen, worden niet meer verstrekt. De werkwijze van Italiaanse autoriteiten is sinds deze wijziging aldus dat zij middels de brief van 9 februari 2015, welke bij emailbericht van 3 maart 2015 nogmaals is bevestigd en nader toegelicht, een “generieke garantie” hebben afgegeven inhoudende dat alle gezinnen met minderjarige kinderen na hun overdracht aan Italië in overeenstemming met voornoemd arrest zullen worden opgevangen. Bij emailbericht van 3 maart 2015 is verduidelijkt dat deze garantie geldt vanaf 1 januari 2015. Met deze generieke garantie staat dan ook vast dat ten tijde van de bestreden beschikking een op de persoon van eiseres en haar minderjarige dochter betrekking hebbende garantie is gegeven in die zin dat in Italië passende opvang voorhanden is en dat het gezin bij elkaar wordt gehouden. Niet valt in te zien dat de Italiaanse autoriteiten deze toezegging niet zullen nakomen en in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder daarop vertrouwen.
Overeenkomstig het verzoek in de brief van 9 februari 2015 zullen de Italiaanse autoriteiten tenminste vijftien dagen voor de geplande overdracht worden geïnformeerd over het moment van de daadwerkelijke overdracht en worden de kwetsbaarheid van liet gezin en de leeftijd van de kinderen daarbij expliciet onder de aandacht gebracht. Voorafgaande aan de daadwerkelijke overdracht zal verweerder nogmaals bezien of er voldoende garantie is dat het gezin bij elkaar zal worden gehouden en of het gezin passende huisvesting krijgt. Indien dit niet het geval is, zal op dat moment de geplande overdacht van het betreffende gezin aan
Italië geen doorgang vinden. Verweerder zal in ieder geval uiterlijk 48 uur - en zoveel eerder als mogelijk voorafgaand aan de overdracht eisers op de hoogte brengen van de feitelijke overdracht. Mochten eisers na ontvangst van de specifieke garanties desondanks van oordeel zijn dat niet is voldaan aan de voorwaarden van het Tarakhel-arrest dan bestaat op grond van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 de mogelijkheid open om tegen de feitelijke overdacht een bezwaar en daaraan connex een verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen.”
6.5
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de brief van 9 februari 2015 niet blijkt dat de daarin gegeven “algemene garantie” ook specifiek op verzoekster en haar minderjarige dochter betrekking heeft. De tekst is algemeen geformuleerd, zonder beperking met betrekking tot het aantal gezinnen dat onder de gegeven toezegging zal vallen. Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat, anders dan eerder het geval was bij voorgenomen overdrachten naar Italië onder de Dublinverordening, ook geen lijst is overgelegd met namen van personen met de vermelding dat de garantie specifiek op hen betrekking heeft. Evenmin heeft verweerder andere informatie van de Italiaanse autoriteiten overgelegd, waaruit blijkt dat de garanties als bedoeld in het arrest Tarakhel gelden voor verzoekster en haar dochter. Bij deze stand van zaken kan uit de brief niet de conclusie worden getrokken dat met zekerheid kan worden aangenomen dat verzoekster en haar dochter na overdracht aan Italië de opvang zullen krijgen die hen vrijwaart van een situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM. Immers, ten tijde van de verzending van de brief stond nog niet vast hoeveel “Dublin-claimanten” onder de werking van de brief zouden vallen zodat niet kan worden uitgesloten dat de capaciteit van de opvangvoorzieningen onvoldoende zal blijken te zijn om verzoekster en haar dochter op te nemen.
6.5.1
Uit het voorgaande volgt dat verweerder voorafgaande aan het bestreden besluit niet genoegzaam heeft vastgesteld dat de Italiaanse autoriteiten ten aanzien van verzoekster en haar dochter individuele garanties hebben verstrekt dat aan hen passende opvang wordt geboden en dat zij bij elkaar zullen worden gehouden. Verweerder heeft daarmee het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en voorts zijn standpunt, dat voldoende garanties zijn geboden ten aanzien van verzoekster en haar dochter, niet draagkrachtig gemotiveerd.
6.5.2
Het standpunt van verweerder als weergegeven in het schrijven van 18 juni 2015 brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel. Met de generiek geformuleerde brief van 9 februari 2015, die naar de tekst betrekking heeft op alle mogelijk in de toekomst onder de Dublinverordening aan Italië over te dragen gezinnen met minderjarige kinderen, is, bij het nemen van het bestreden besluit, niet vastgesteld dat specifiek ten aanzien van verzoekster en haar dochter door de Italiaanse autoriteiten de garantie is gegeven dat zij bij elkaar zullen worden gehouden en dat zij zullen worden opgevangen in een voor hun passende locatie. Voor zover verweerder betoogd heeft dat een dergelijke garantie eerst ten tijde van de overdracht voorhanden dient te zijn, volgt de voorzieningenrechter hem niet. In deze procedure is ter beoordeling aan de orde de vraag of de overdracht van verzoekster strijd oplevert met artikel 3 EVRM in verband met haar specifieke kwetsbaarheden. Voor deze beoordeling is doorslaggevend of de Italiaanse autoriteiten met garanties dat verzoekster en haar dochter opvang zullen krijgen in een opvangvoorziening die passend is voor hun situatie, een dergelijke situatie ten aanzien van verzoekster kunnen uitsluiten. Ten overvloede wordt nog overwogen dat verzoekster er terecht op wijst dat de rechtsbescherming onder druk kan komen te staan, als de vraag of de vereiste garantie voorhanden is geheel zou verschuiven naar de aanvechting van de feitelijke uitzetting, gelet op de korte termijnen.
6.5.3
Overigens is het de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat verweerder in andere recente zaken , - de voorzieningenrechter verwijst naar een uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 9 juni 2015 (AWB 15/7676, AWB 15/7675, AWB 15/7666, AWB 15/7664, AWB 15/7672 en AWB 15/7670) - nog wel heeft verwezen naar lijsten met V-nummers waarvan de Italiaanse autoriteiten op 17 februari 2015 hebben bevestigd dat alle op de lijst genoemde gezinnen bij elkaar zullen worden gehouden op een daartoe geschikte opvanglocatie. Voorts heeft verweerder in een memo van 4 maart 2015 - dat andersluidend is dan het hiervoor in 6.3 weergegeven memo - bevestigd dat de betreffende vreemdelingen op de door Italië meegezonden lijst worden genoemd en de garanties derhalve ook ten aanzien van hen zijn afgegeven. Deze situatie roept vragen op over de door verweerder beschreven werkwijze sinds 1 januari 2015 en vormt een bijkomend argument om aan de generieke garantie van de Italiaanse autoriteiten, waarop verweerder zich in deze zaak beroept, niet de betekenis toe te kennen die verweerder eraan geeft.
7. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 Awb.
8. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
9. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
10. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoekster heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 980,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 490 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 980,- te betalen in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en € 490,- in verband met het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2015.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaak betreft, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.