In deze zaak heeft eiser verzocht om herziening van de aan hem opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 1989. De inspecteur heeft dit verzoek op 1 juli 2014 afgewezen met de mededeling dat hiertegen bezwaar kon worden gemaakt. Eiser heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar is door de inspecteur ongegrond verklaard. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het bezwaar niet ongegrond, maar niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat artikel 9.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001, dat bepaalt dat afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering plaatsvindt bij voor bezwaar vatbare beschikking, pas van kracht is voor belastingjaren vanaf 2010. Voor het belastingjaar 1989 geldt artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dat niet voorziet in afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering bij voor bezwaar vatbare beschikking. Dit betekent dat de inspecteur ten onrechte heeft vermeld dat er bezwaar gemaakt kon worden tegen zijn beslissing van 1 juli 2014.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is de inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 45 aan eiser te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2015. Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.