ECLI:NL:RBDHA:2015:7944

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2015
Publicatiedatum
9 juli 2015
Zaaknummer
15_1385 VPB
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar vennootschapsbelasting 2007

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2015 uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen [X] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiseres, [X] B.V., had bezwaar gemaakt tegen de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2007, die was opgelegd op 10 oktober 2009. Dit bezwaar werd door verweerder op 16 februari 2010 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Eiseres diende op 17 februari 2010 alsnog aangifte in en stelde dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. Verweerder herroept vervolgens de niet-ontvankelijk verklaring en stelt het belastbaar bedrag bij beschikking van 10 januari 2015 opnieuw vast.

De rechtbank oordeelt dat de bezwaarfase is afgesloten met de uitspraak op bezwaar van 16 februari 2010 en dat er geen beroep openstaat tegen de beschikking van 10 januari 2015. De rechtbank beschouwt de ingediende stukken van eiseres als een beroepschrift en verklaart het beroep gegrond. Eiseres had in haar aangifte vennootschapsbelasting voor 2007 een bedrag aan gefactureerde bedragen niet tot haar omzet gerekend. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet heeft aangetoond dat deze bedragen op eerdere jaren betrekking hebben, en bevestigt het belastbaar bedrag zoals vastgesteld door verweerder.

De rechtbank wijst ook op het ontbreken van aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien de bezwaar- en beroepsprocedures zijn ingediend door de bestuurder van eiseres, die geen derde is in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/1385
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2015 in de zaak tussen

[X] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres(gemachtigde: mr. J.C.J. Smallenbroek),

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [vestigingsplaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder op het bezwaar van eiseres tegen de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2007 naar een belastbaar bedrag van € 150.000 (de aanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2015.
Eiseres is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 28 mei 2015 aan mr. J.C.J. Smallenbroek op het adres [adres], [postcode] te [plaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Eiseres is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Nu uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 29 mei 2015 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B].

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar van 16 februari 2010;
- vermindert de belastingaanslag overeenkomstig het besluit van verweerder van 10 januari 2015 tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 6.467 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft niet tijdig de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2007 ingediend. Met dagtekening 10 oktober 2009 is daarom ambtshalve de aanslag opgelegd.
2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar van 16 februari 2010 is dit bezwaar door verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
3. Op 17 februari 2010 heeft eiseres alsnog de aangifte vennootschapsbelasting ingediend voor het jaar 2007 en stelt zij dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 8 maart 2010 de uitspraak op bezwaar van 16 februari 2010 herroepen. Bij beschikking van 10 januari 2015 heeft verweerder het belastbaar bedrag vastgesteld op € 6.467.
4. In augustus 2010 heeft de belastingdienst bij eiseres een controle uitgevoerd naar, onder meer, de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2007 (de controle). Met dagtekening 7 augustus 2012 is van de controle een rapport opgesteld (het controlerapport). Het controlerapport behoort tot de gedingstukken.
5. Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling te komen, dient de rechtbank de ontvankelijkheid van bezwaar en beroep te beoordelen.
6. Het stelsel van wettelijke bepalingen die het beroep in belastingzaken regelen, brengt mee dat met het doen van uitspraak op een bezwaarschrift de behandeling van het bezwaar eindigt. Dit betekent dat een nadere beslissing die de inspecteur - zonder tussenkomst van de rechter - neemt met betrekking tot de belastingaanslag waartegen bezwaar is gemaakt, niet is aan te merken als een beslissing waartegen op grond van artikel 7:1, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) beroep kan worden ingesteld (vergelijk Hoge Raad 20 januari 2012, nr. 10/02678 ECLI:NL:HR:2012:BT1516).
7. Gelet hierop is in het onderhavige geval de bezwaarfase met de uitspraak op bezwaar van 16 februari 2010 beëindigd en staat tegen de beschikking van verweerder van 10 januari 2015 geen beroep open. De rechtbank merkt de tegen de uitspraak van 16 februari 2010 gerichte stukken van 17 februari 2010 aan als een bij een verkeerde instantie tijdig ingediend beroepschrift en het beroepschrift van 19 februari 2015 als een aanvulling daarop. Dat betekent dat het beroepschrift ontvankelijk is.
8. De aanslag heeft als dagtekening 10 oktober 2009 zodat de termijn om bezwaar te maken afliep op maandag 23 november 2009. Niet in geschil is dat het bezwaarschrift per fax is ingediend op 23 november 2009. Het bezwaarschrift is dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom gegrond verklaard.
9. De rechtbank heeft ingevolge artikel 8:41a van de Awb aanleiding gezien met toepassing van artikel 8:72, derde lid, letter b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien.
10. De alsnog door eiseres ingediende aangifte is gedaan naar een belastbaar bedrag van € 11.533 negatief. In de aangifte is de balanspost onderhanden werk per 1 januari 2007 en per 31 december 2007 gewaardeerd op € 260.002 respectievelijk € 242.002. Het verschil van € 18.000 betreft in 2007 gefactureerde bedragen (de gefactureerde bedragen) die door eiseres in dat jaar niet tot de omzet zijn gerekend. Verweerder heeft dit bedrag van € 18.000 gecorrigeerd en het belastbaar bedrag nader vastgesteld op € 6.467 (€ 11.533 negatief + € 18.000). Volgens verweerder heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat de gefactureerde bedragen, zoals zij stelt, betrekking hebben op werkzaamheden die zij vóór 2007 heeft uitgevoerd.
11. De bewijslast voor de stelling dat de gefactureerde bedragen niet tot de omzet van 2007 moeten worden gerekend, ligt bij eiseres. Eiseres heeft daarvoor geen bewijsstukken overgelegd, maar slechts aangevoerd dat de controleambtenaren alle stukken hebben gezien. Zo eiseres heeft bedoeld te stellen dat de bewijslast in deze op verweerder rust, kan dit haar niet baten nu eiseres niet tijdig aangifte heeft gedaan. Ingevolge artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ligt de bewijslast ook dan bij eiseres.
12. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat zij bij de controle alle informatie heeft verstrekt ter onderbouwing van het niet tot de omzet rekenen van de gefactureerde bedragen, omdat het controlerapport op het tegendeel duidt. Hierin is immers onder meer vermeld:

3.2.1 OnderhandenwerkIn diverse met [de gemachtigde] gevoerde gesprekken is een verklaring gevraagd over het ontstaan van deze rekening. (…)
[De gemachtigde] heeft tot op heden geen specificatie verstrekt hoe het saldo onderhandenwerk is bepaald.
(…) Gezien het bovenstaande zijn wij van mening dat niet is aangetoond dat het onderhanden werk op 1 januari 2007 € 242.002 bedraagt. (…) Het onderhanden werk waarderen we vooralsnog per 1 januari 2007 op nihil. (…) Omdat nog geen overeenstemming is over de waardering van het onderhanden werk op de balans corrigeren we het bedrag in eerste instantie als resultaat.
(…)
7. Slotopmerkingen(…) [De gemachtigde] gaat met de correctie voor wat betreft de servicekosten en de alsnog verschuldigde omzetbelasting akkoord.
Met betrekking tot de overige correcties en met name het aanleveren van gegevens die de gepresenteerde cijfers onderbouwen is diverse malen zowel schriftelijk als mondeling contact geweest. Tot op heden heeft [de gemachtigde], ondanks toezeggingen, geweigerd aan zijn toezeggingen te voldoen. De correcties zoals bovenvermeld zullen worden doorgevoerd.”
13. Verweerder heeft meermaals aan eiseres verzocht om stukken te overleggen waaruit blijkt dat de gefactureerde bedragen niet tot de omzet dienen te worden gerekend. Eiseres heeft daarop volstaan met het overleggen van een lijst met namen en (al dan niet gefactureerde) vorderingen. Aldus is niet aannemelijk geworden dat de balanspost onderhanden werk per 1 januari 2007 juist was, noch dat deze post ziet op onderhanden werk uit voorgaande jaren, noch dat de gefactureerde bedragen betrekking hebben op werkzaamheden verricht vóór 1 januari 2007. De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat eiseres ook in de voorgaande jaren geen aangiften vennootschapsbelasting heeft ingediend. De rechtbank volgt eiseres evenmin in haar stelling dat verweerder, door in de bezwaarfase stukken op te vragen, heeft gehandeld in strijd met de behoorlijke procesorde.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres niet in de op haar rustende bewijslast geslaagd en bestaat geen aanleiding het belastbaar bedrag lager vast te stellen dan verweerder reeds in zijn beschikking van 10 januari 2015 heeft gedaan.
15. Voor zover eiseres, met haar opmerking in het beroepschrift dat verweerder is verzocht een hoorzitting uit te schrijven, bedoelt te stellen dat zij ten onrechte niet is gehoord, treft dit geen doel. Verweerder heeft kunnen en mogen afzien van een nadere hoorzitting, omdat eiseres niet de stukken heeft overgelegd die voor verweerder essentieel waren om eventueel van standpunt te wijzigen. Een hoorgesprek is onder die omstandigheden zinloos.
16. Gelet op wat is overwogen bij 8, is het beroep gegrond verklaard.
17. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaar- en beroepsfase, nu het bezwaar en het beroep zijn ingediend door de bestuurder van eiseres. De bestuurder van een rechtspersoon is geen "derde" in de zin van artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Andere kosten die voor vergoeding in aanmerking komen zijn niet gesteld of gebleken.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.