ECLI:NL:RBDHA:2015:8160

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
15 juli 2015
Zaaknummer
15/1349
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 met betrekking tot medische noodsituatie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 juli 2015 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een aanvraag om uitstel van vertrek door een eiser van Ivoriaanse nationaliteit. De eiser had eerder een aanvraag ingediend op 15 januari 2013, die was afgewezen op basis van het feit dat adequate behandeling in Ivoorkust mogelijk was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 21 januari 2015 een nieuw verzoek om uitstel van vertrek heeft ingediend, dat eveneens is afgewezen. De rechtbank heeft de processtukken en de adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA) in overweging genomen, waarin werd gesteld dat de eiser lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een depressie, maar dat behandeling in het land van herkomst mogelijk is.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de nieuwe medische verklaring van de psychiater van de eiser niet als nieuw feit kan worden aangemerkt, omdat deze geen relevante nieuwe informatie bevatte die de eerdere besluiten zou kunnen ondermijnen. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die een hernieuwde toetsing rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/1349
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 juli 2015 in de zaak tussen

[naam],

gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. N. Hamzaoui.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 21 januari 2015 (het bestreden besluit).
Van eiser is op 15 april 2015 een brief met bijlage ontvangen.
Van verweerder is op 22 juni 2015 een verweerschrift ontvangen.
De behandeling van het beroep ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2015. Eiser is niet verschenen. Voornoemde gemachtigden waren aanwezig. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser, die stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Ivoriaanse nationaliteit te bezitten, heeft op 15 januari 2013 een (eerste) aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ingediend.
2. In een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 5 juli 2013 is onder meer vermeld dat sprake is van een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en een depressie en voorts dat een medische noodsituatie op korte termijn niet is uitgesloten, maar dat adequate behandeling in Ivoorkust aanwezig is. Eiser wordt in staat geacht te reizen met gangbare vervoermiddelen, waarbij medische begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige noodzakelijk is.
3. De onder 1 bedoelde aanvraag is bij besluit van 18 juli 2013 afgewezen, omdat behandeling in het land van herkomst mogelijk is. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 september 2013 ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 8 november 2013 ongegrond verklaard. Daartegen is geen rechtsmiddel aangewend, zodat het afwijzende besluit in rechte vaststaat.
4. In een BMA-advies van 10 november 2014 is onder meer, evenals in het onder 2 bedoeld advies, vermeld dat sprake is van een PTSS en een depressie, dat een medische noodsituatie op korte termijn niet is uitgesloten, maar dat behandeling in het land van herkomst mogelijk is. Eiser wordt in staat geacht te reizen met gangbare vervoermiddelen, waarbij medische begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige noodzakelijk is. Tevens wordt aanbevolen het meenemen van een schriftelijke overdracht van medische gegevens, het continueren van medicatie en het meenemen van voldoende medicatie tijdens de reis.
5. Eiser heeft op 8 december 2014 opnieuw gevraagd om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Die aanvraag is bij besluit van 9 december 2014 met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
6. In een op 15 april 2015 door eiser overgelegde verklaring van [naam], psychiater bij GGZ Drenthe ‘De Evenaar’ te Assen, van 7 april 2015, is onder meer vermeld dat sprake is van een chronische PTSS, een depressie (matig van ernst) en een psychotische en dissociatieve stoornis, dat intensieve behandeling nodig is en dat met dagbehandeling (twee keer per week) is gestart op 18 december 2014.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. Uit het ne-bis-in-idembeginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit materieel een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova) zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door betrokkene aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (JV 1998/45) voordoen.
8. Onder nova moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
9. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit van gelijke strekking is als het besluit van 20 september 2013, zodat voormeld toetsingskader geldt. Beoordeeld dient te worden of aan de onderhavige aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd dan wel sprake is van een voor eiser relevante wijziging van recht. Deze vraag is van openbare orde en vergt een zelfstandige beoordeling door de rechtbank.
10. Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van een novum, nu uit de onder 6 bedoelde verklaring volgt dat sprake is van een verslechterde gezondheidstoestand. Ter zitting is desgevraagd meegedeeld dat die verslechtering blijkt uit de vermelding dat een intensieve behandeling (dagbehandeling) nodig is. Gelet daarop dient verweerder volgens eiser het BMA opnieuw om advies te vragen, omdat niet vaststaat dat de benodigde intensieve behandeling in Ivoorkust aanwezig is. Ook zijn de reisvoorwaarden in het BMA-advies van 10 november 2014 aangescherpt ten opzichte van het advies van 5 juli 2013.
11. De rechtbank overweegt als volgt. Vooropgesteld wordt dat in zowel het onder 2 genoemde BMA-advies - dat aan het afwijzende besluit van 20 september 2013 ten grondslag ligt - als het onder 4 genoemde BMA-advies is vermeld dat een medische noodsituatie op korte termijn bij uitblijven van de behandeling niet wordt uitgesloten, maar dat behandeling in het land van herkomst aanwezig is. Uit de onder 6 bedoelde verklaring blijkt niet dat de medische situatie van eiser sinds het eerdere besluit van 20 september 2013 op relevante wijze is verslechterd. Niet gebleken is dat deze verklaring nieuwe medische gegevens of relevante nieuwe feiten en omstandigheden over reeds bij de BMA bekende gegevens bevat. Bovendien is deze verklaring niet als contra-expertise aan te merken. In deze verklaring van de behandeld arts wordt ook niets over de (juistheid van de) BMA-adviezen vermeld. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraak van 15 oktober 2012 (201107901/1/V1 [uitspraak], volgt ten slotte dat een verschil van inzicht tussen de behandelend artsen en het BMA - zo daar in dit geval al sprake van zou zijn - op zichzelf niet betekent dat het door het BMA verrichte onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest en de resultaten daarvan niet aan besluitvorming ten grondslag mogen worden gelegd. De onder 10 genoemde grond faalt.
12. Nu ook overigens niet is gebleken van nova, zich geen voor eiser relevante wijziging van het recht voordoet en voorts niet is gebleken dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden als bedoeld in de zaak Bahaddar, is voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit geen plaats.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.M. van Dijk-de Keuning, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2015.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.