Overwegingen
1. Eiser, geboren op [geboortedatum], en eiseres, geboren op [geboortedatum], bezitten de Egyptische nationaliteit. Zij hebben op 17 mei 2014 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres heeft een van eiser afhankelijk asielrelaas.
2. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag- kort samengevat - het volgende aangevoerd. Eiser behoort tot de Koptische christenen en is afkomstig uit [plaats], Egypte.
Eiser deed vrijwilligers werk in de koptische kerk, dat onder meer bestond uit het verlenen van hulp aan verkrachte vrouwen en het bieden van financiële steun. Na 30 juni 2012 is in Egypte de agressie van moslims jegens christenen verergerd. Eiser heeft in augustus 2013 en begin februari 2014 dreigbrieven ontvangen van een Islamitische groepering, Ansar Al Islam genaamd. De laatste zondag van februari 2014, toen eiser op weg was van de kerk naar huis, heeft een groepje personen gepoogd hem in een auto te duwen en te ontvoeren. Dat is mislukt. Eiser is na de ontvangst van de eerste dreigbrief en de mislukte ontvoering naar de politie gegaan, maar zij wilden of konden hem niet helpen. Een vriend van eiser, die hetzelfde vrijwilligerswerk in de kerk deed als eiser, is in dezelfde periode in de plaats Beni Souef ontvoerd en gedood. Eiser vreest dat hem hetzelfde zal overkomen. Op 16 mei 2014 hebben eiser en eiseres, nadat zij een visum voor Nederland hadden gekregen, Egypte verlaten.
3. Verweerder heeft bij de bestreden besluiten de aanvragen afgewezen en zich op het standpunt gesteld dat het asielrelaas en de gestelde incidenten geloofwaardig zijn, maar dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de aanval op zijn persoon verband houdt met zijn religie, dat er een causaal verband is tussen de moord op zijn vriend en het incident waarbij eiser is aangevallen en dat er een verband bestaat tussen de dreigbrieven en de aanval op zijn persoon.
4. Hiermee kunnen eisers zich niet verenigen. Eisers stellen dat de geloofwaardig bevonden incidenten wel degelijk verband houden met hun religie en dat verweerder miskent dat de Kopten als groep in Egypte systematisch worden vervolgd en dat daartegen onvoldoende bescherming wordt geboden. Ter onderbouwing van hun stelling dat de agressie van moslims jegens christenen na 30 juni 2012 extreem is geworden hebben eisers een notitie van Vluchtelingenwerk van november 2013 overgelegd met de titel ‘Veelgestelde vragen Egypte - Christenen en bekeerlingen’ met 25 bijlagen. Verder voeren eisers aan dat er, toen zijn al in Nederland waren, in hun appartement in [plaats] een derde in het Arabisch gestelde dreigbrief onder de deur is doorgeschoven. Familie die hun huis controleren hebben deze brief aangetroffen en de brief met envelop naar Nederland gestuurd. De brief is weer afkomstig van Ansar Al Islam en volgt exact de lijn van de twee eerdere dreigbrieven. In de brief staat het volgende vermeld:
“Jij vijand van de islam, jullie vlucht uit je appartement zal ons er niet van weerhouden jullie te achtervolgen, wij overzien heel Egypte en we zullen jullie bereiken waar jullie ook zijn zodat we het recht van de islam van jullie kunnen nemen. Want jullie hebben ons niet de namen van de priesters gegeven die onze zusters in islam bekeren tot het christendom, zoals wij jullie al eerder gevraagd hadden. Jullie verdienen de dood, het vergieten van bloed is toegestaan. Een gewaarschuwd mens telt voor twee, weet dat onze armen langer en sterker zijn dan de arm van de regering. Wij komen achter jullie aan, en we hebben de tijd.”
5. In het verweerschrift van 28 mei 2015 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de bestreden besluiten rechtens juist zijn. Eisers hebben als Koptische christenen bij terugkeer naar Egypte niet te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
6. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de dreigbrief die eisers in Nederland hebben ontvangen op grond van artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) bij de beoordeling van het beroep kan worden betrokken, maar dat dit stuk niet tot een ander oordeel kan leiden.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. De rechtbank stelt vast dat de geloofwaardigheid van het relaas van eiser niet in geschil is. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de vrees die eisers stellen te ontlenen aan de incidenten aannemelijk is, zodat dit tot vergunningverlening moet leiden.
8. In artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Vw 2000 staat vermeld op welke gronden een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend.
Ingevolge artikel 1 A van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) is van vluchtelingschap sprake in geval de betrokkene afkomstig is uit een land waarin hij gegronde redenen heeft te vrezen voor vervolging wegens zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging, zijn nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of tot een bepaalde sociale groep.
Verdragsvluchtelingen komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 3 van het EVRM kan niemand worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.
De vreemdeling die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan behandeling als bedoeld in deze verdragsbepaling, komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, ten tweede, van de Vw 2000.
9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de algehele situatie in Egypte niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. De algehele veiligheidssituatie in niet zodanig dat elke (Koptische) christen bij terugkeer naar Egypte heeft te vrezen voor vervolging of onmenselijke behandeling, ook niet wanneer hij openlijk invulling geeft aan zijn geloofsovertuiging. Dit kan ook niet uit de in beroep overlegde documenten met betrekking tot de situatie van Koptische christenen in Egypte tot en met oktober 2013 worden afgeleid. De rechtbank wijst in dat verband op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 juni 2014 (zaaknummer 201304298/1/V3; www.raadvanstate.nl).
10. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de geloofwaardig geachte gebeurtenissen verband houden met het behoren tot de Koptische christenen en heeft dat afdoende gemotiveerd in het bestreden besluit. Verweerder heeft daarbij van belang mogen achten dat eiser, die heeft verklaard een welvarend man te zijn, niet aannemelijk heeft kunnen maken dat hij is aangevallen vanwege religieuze motieven en niet uit financiële motieven. Eiser heeft immers verklaard dat ontvoeringen in de regel worden uitgevoerd ter verkrijging van losgeld. Ook heeft eiser het verband tussen het incident van eind februari 2014 en de ontvangen dreigbrieven van de groepering Ansar Al Islam niet aannemelijk kunnen maken. Eiser weet niet welke personen achter de groepering Anwar Al Islam zitten en kan enkel verklaren dat een van de vele islamitische groeperingen voor het incident van eind februari 2014 verantwoordelijk is. Ook weet eiser niet welke groepering zijn vriend [naam ] heeft ontvoerd en vermoord. Dit is wel van belang als eiser vreest dat hem in Egypte eenzelfde lot als zijn vriend te wachten staat. Daarnaast is er geen sprake geweest van een acute vluchtsituatie. Eiser is tot aan zijn vertrek op 16 mei 2014 op hetzelfde adres blijven wonen. Hoewel eiser op dit adres traceerbaar was voor zowel Ansar Al Islam als de personen die hem eind februari 2014 hebben aangevallen, hebben zij in deze periode hun dreigementen niet uitgevoerd en is er niets gebeurd. De rechtbank volgt verweerder in zijn ter zitting ingenomen standpunt dat de derde dreigbrief hun relaas niet sterker maakt. Het is bevreemdend dat Ansar Al Islam, wetende dat eisers zijn vertrokken, de moeite neemt om een brief met deze strekking op hun huisadres te bezorgen. Ook is het bevreemdend dat in deze laatste brief melding wordt gemaakt van de reden van de bedreiging, namelijk dat eiser namen moet noemen van priesters die moslims bekeren tot het christendom, terwijl daar in de twee eerdere dreigbrieven geen melding van is gemaakt. Eisers hebben dat ter zitting niet weerlegd.
11. Gelet op het vorenstaande komen eisers niet in aanmerking voor toelating op één van de in artikel 29 van de Vw 2000 genoemde gronden.
12. De beroepen zijn ongegrond.
13. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
14. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het eisers, die gelet op hun leeftijd geen economische activiteiten meer uitoefenen, vrij staat verblijf op eigen kosten bij een EU-onderdaan (hun in Nederland wonende dochter of zoon) aan te vragen.