ECLI:NL:RBDHA:2015:8652

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2015
Publicatiedatum
23 juli 2015
Zaaknummer
09-818997-14
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door het dichtknijpen van de keel van de levensgezel

Op 9 juli 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 13 augustus 2014 in Pijnacker, waar de verdachte, tijdens een ruzie met zijn levensgezel, haar keel dichtkneep. De aangeefster deed op 18 augustus 2014 aangifte van dit voorval. Tijdens de zitting op 25 juni 2015 heeft de verdachte erkend dat hij de aangeefster met twee handen bij haar hals heeft vastgepakt. De rechtbank heeft de medische verklaring van een KNO-arts in overweging genomen, waaruit bleek dat de aangeefster letsel had opgelopen door het dichtknijpen van haar keel.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangeefster. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door zijn handelen, de aanmerkelijke kans op de dood van de aangeefster bewust heeft aanvaard. De rechtbank heeft het primair ten laste gelegde feit, poging tot doodslag, bewezen verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één jaar, waarvan 118 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een taakstraf van 240 uren opgelegd, waarvan 120 dagen. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en de verplichting tot het volgen van een behandeling bij De Waag. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/818997-14
Datum uitspraak: 9 juli 2015
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 juni 2015.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie, mr. N. Bakker, van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. H.W. van Eeuwijk, advocaat te Den Haag en van hetgeen door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 augustus 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [aangeefster] van het leven te beroven, opzettelijk de keel van die [aangeefster] heeft dichtgeknepen (gehouden) en/of die [aangeefster] meermalen heeft gestompt/geslagen op/tegen het hoofd en/of het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [aangeefster] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [aangeefster] bij de keel heeft vastgehouden en/of de keel heeft dichtgedrukt en/of die [aangeefster] meermalen heeft gestompt/geslagen op/tegen het hoofd en/of het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 augustus 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [aangeefster] , bij de keel heeft vastgehouden en/of de keel heeft dichtgedrukt en/of meermalen op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 18 augustus 2014 heeft [aangeefster] (hierna: de aangeefster) er aangifte van gedaan dat haar echtgenoot, de verdachte, op 13 augustus 2014 tijdens een ruzie haar keel had dichtgeknepen en dichtgehouden. [2] De verdachte heeft ter terechtzitting bekend dat hij de aangeefster toen korte tijd met twee handen bij haar hals heeft vastgepakt. [3] Het incident vond plaats in de woning van de aangeefster en de verdachte in Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp. [4]
Uit de medische verklaring van een KNO-arts van het LangeLand ziekenhuis komt naar voren dat de aangeefster op 13 augustus 2014 onder meer het volgende letsel had:
- uitgebreide contusies
(= kneuzingen [5] ) in de hals;
  • kleine fractuur
  • haematoom- en oedeemvorming van/rondom beide stembanden.
Over het bovengenoemde, waarvan onderdelen in de tenlastelegging zijn terug te vinden, bestaat geen discussie. De rechtbank is van oordeel dat de tenlastelegging in zoverre wettig en overtuigend kan worden bewezen en grondt dat oordeel op de redengevende inhoud van de bewijsmiddelen waarnaar in de voetnoten wordt verwezen.
Aan de orde is de vraag of op grond van de bewijsmiddelen de primair ten laste gelegde poging doodslag, de subsidiair tenlastegelegde poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel of de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling van de levensgezel van de verdachte bewezen kan worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het hem primair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en dat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van de aangeefster, maar wel dat hij bewust de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de aangeefster heeft aanvaard en opzet in zoverre dus wel kan worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het hem primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken en dat enkel het meer subsidiair ten laste gelegde feit, in de vorm van duwen en trekken, wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe heeft de raadsman betoogd dat het, gelet op de wisselende verklaringen van de aangeefster, onvoldoende aannemelijk is dat de verdachte de aangeefster heeft geprobeerd te wurgen. Het letsel bij de aangeefster zou, aldus de raadsman, ook op een andere manier kunnen zijn ontstaan, zeker nu de aangeefster zich, wat het toepassen van geweld betreft, ook niet onbetuigd heeft gelaten.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Poging doodslag?
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte met zijn handelen (voorwaardelijk) opzet had op het doden van de aangeefster. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De aangeefster heeft in haar aangifte verklaard dat zij voelde dat verdachte allebei zijn handen om haar nek had, dat hij kracht zette en dat hij probeerde haar te wurgen. Ze kreeg geen lucht meer en vocht voor haar leven. Ze raakte bewusteloos en dacht dat dit het einde van haar leven zou zijn. Later, toen ze weer wakker werd en probeerde op te staan, voelde ze dat verdachte haar opnieuw probeerde te wurgen. [7]
De verklaring van de aangeefster dat zij voelde dat zij werd gewurgd, wordt ondersteund door de hiervoor genoemde medische verklaring van een KNO-arts van het LangeLand ziekenhuis. Het letsel dat daarin wordt beschreven past naar het oordeel van de rechtbank bij kracht die gedurende enige tijd wordt uitgeoefend aan de voorzijde van de hals, bij het strottenhoofd. Dat duidt op het dichtknijpen van de keel. Naar algemene ervaringsregels is de kans dat iemand als gevolg hiervan komt te overlijden, aanmerkelijk.
In het dossier bevindt zich geen enkele aanwijzing dat het letsel aan de keel van de aangeefster op een andere manier dan door het handelen van de verdachte is veroorzaakt. Dat er volgens de raadsman geen striemen in de hals te zien zijn, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank niet anders.
De rechtbank beantwoordt de vraag of de verdachte de hiervoor genoemde aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangeefster bewust heeft aanvaard, een vereiste wil opzet in de voorwaardelijke vorm kunnen worden aangenomen, eveneens bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij boos, moe en kapot was van/over de slepende ruzie met de aangeefster en het feit dat zij haar trouwring wilde weggooien. [8] Gelet op deze gemoedstoestand van de verdachte in combinatie met zijn handelen, dat naar uiterlijke verschijningsvorm op de dood van de aangeefster was gericht, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte ook bewust de aanmerkelijke kans op het overlijden van de aangeefster heeft aanvaard. De rechtbank is dan ook van oordeel dat bewezen kan worden dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van de aangeefster en zij zal derhalve het primair tenlastegelegde bewezen verklaren.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op 13 augustus 2014 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [aangeefster] van het leven te beroven, opzettelijk de keel van die [aangeefster] heeft dichtgeknepen (gehouden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan 118 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een verplichting tot het volgen van een behandeling bij De Waag.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een taakstraf zou moeten worden opgelegd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft met kracht de keel van zijn echtgenote dichtgeknepen, als gevolg waarvan zij ernstig letsel heeft opgelopen. Door aldus te handelen heeft verdachte het leven van het slachtoffer in gevaar gebracht en daarmee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en haar gevoel van veiligheid. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hier nog lang lichamelijke en psychische klachten van kunnen ondervinden. Dat dit in deze zaak ook het geval is, blijkt ook uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel Justitiële Documentatie betreffende de verdachte van 28 mei 2015, waaruit volgt dat de verdachte weliswaar eerder voor een geweldsdelict met justitie in aanraking is geweest, maar dat dit langer dan vijf jaar geleden heeft plaatsgevonden.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het Pro Justitia rapport van M.H. de Groot,
GZ-psycholoog, van 14 december 2014. In het rapport wordt vermeld dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een cognitieve stoornis NAO. Dit is het gevolg van de hersentumor die hij heeft en de therapeutische ingrepen die daarbij zijn uitgevoerd. Er zijn met name geheugenproblemen, concentratieproblemen en stoornissen in de executieve functies aanwezig. De verdachte is hierdoor minder goed in staat zijn denken en handelen te plannen, te overzien, adequaat te reageren als de situatie daarom vraagt en/of in te spelen op veranderende omstandigheden. De kritische functie met betrekking tot zijn functioneren laat te wensen over. Ten tijde van het ten laste gelegde was, aldus de psycholoog, sprake van voornoemde problematiek en de ziekelijke stoornis van de geestvermogens is van invloed geweest op het ten laste gelegde. Op basis hiervan adviseert de deskundige de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het Pro Justitia rapport van prof. dr. C. Jonker, (gedrags)neuroloog, van 11 december 2014. Ook volgens deze deskundige is bij de verdachte sprake van een cognitieve stoornis door een hersentumor, hoewel de ernst van de cognitieve beperkingen volgens deze deskundige niet goed is te duiden door het onderpresteren van de verdachte. Ten tijde van het ten laste gelegde was hiervan sprake en dit heeft invloed gehad op het ten laste gelegde. Bij gevoelens van onmacht en in complexe situaties wanneer de verdachte het overzicht kwijt raakt, is hij niet in staat zijn impulsen onder controle te houden en raakt hij ontremd. Op zulke momenten mist hij het vermogen tot reflectie op zijn eigen handelen en overziet hij de consequenties van zijn gedrag niet, waardoor hij in zijn keuzevrijheid wordt belemmerd, aldus de (gedrags)neuroloog.
De rechtbank is van oordeel dat bovengenoemde rapportages op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies van het psychologisch en neurologisch onderzoek en in het bijzonder de conclusie van het psychologisch onderzoek met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt deze conclusies dan ook over.
Als het gaat om de zorgprognose en beïnvloedingsmogelijkheden acht de psycholoog het, met het oog op voorkoming van recidive, van belang dat de verdachte leert omgaan met zijn cognitieve stoornis NAO. Hierbij dient hij handvatten te krijgen om meer zorgvuldig te handelen, waarbij het afzien van impulsieve handelingen een eerste aandachtspunt dient te zijn, en moet hij op meer adequate wijze leren omgaan met gevoelens van irritatie en boosheid. Geadviseerd wordt de voortzetting van de reeds gestarte behandeling bij De Waag als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel op te leggen, gekoppeld aan reclasseringstoezicht.
Ten slotte heeft de rechtbank kennis genomen van het advies van Reclassering Nederland, d.d. 2 januari 2015. Ook door de reclassering wordt oplegging van een meldplicht en een, verplichte, voortzetting van de behandeling bij De Waag geadviseerd.
De rechtbank overweegt dat op een feit als het onderhavige in beginsel alleen gereageerd kan worden met oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Echter, gelet in het bijzonder op de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, de omstandigheid dat het incident plaatsvond binnen een langdurige relationele twist, waarbij de verdachte, door uitputting getergd en door zijn beperkingen, verkeerd heeft gehandeld en gezien de wenselijkheid om de reeds gestarte behandeling voort te zetten, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hierbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat het feit inmiddels bijna een jaar geleden heeft plaatsgevonden en de verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting meerdere malen - en naar het oordeel van de rechtbank volkomen oprecht - heeft verklaard dat hij veel spijt heeft van zijn strafbare handelen en zelf hulp heeft gezocht voor de problemen die hij ondervond en nog ondervindt.
De rechtbank zal in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, aan de verdachte de maximale taakstraf opleggen. Daarnaast zal de rechtbank een forse voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, een en ander om de ernst van het gepleegde feit tot uitdrukking te brengen en om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan een soortgelijk strafbaar feit schuldig te maken. Op grond van hetgeen in de hierboven genoemde rapporten over de verdachte naar voren is gekomen en de ter terechtzitting gebleken positieve voortgang in de reeds gestarte behandeling bij De Waag, zal de rechtbank de adviezen van de psycholoog en de reclassering overnemen. De rechtbank acht het van belang dat de verdachte de reeds gestarte behandeling zal voortzetten. Om de verdachte de noodzakelijke hulp en steun te bieden, zal de rechtbank voorts bepalen dat de verdachte zich moet melden bij Reclassering Nederland te Den Haag en dat de reclassering toezicht zal houden en de verdachte zal begeleiden.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[aangeefster] heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een vordering tot schadevergoeding, groot € 2.585,73, te vermeerderen met de wettelijke rente. De schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, betreft materiële schade (€ 85,73) en immateriële schade (€ 2.500,00).
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, voor wat betreft het bedrag aan immateriële schade, aanzienlijk gematigd dient te worden.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post ‘tandartskosten’ (de materiële schade), de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Deze kosten betreffen geen schade die rechtstreeks voortvloeit uit het bewezenverklaarde feit.
De vordering, voor zover betrekking hebbend op immateriële schade, is in beginsel voldoende onderbouwd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit. Nu uit het dossier duidelijk is geworden dat de benadeelde partij reeds psychische klachten had voordat het bewezenverklaarde feit plaatsvond, acht de rechtbank de thans aanwezige psychische situatie niet geheel aan de verdachte toe te rekenen. De rechtbank zal derhalve het gevorderde bedrag matigen en acht een bedrag van € 1.000,00 als vergoeding ter zake van immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal de vordering dus toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2014 (de pleegdatum van het bewezenverklaarde feit). De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2014, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [aangeefster] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
1 (één) JAAR;
bepaalt dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland (adres: Bezuidenhoutseweg 179 te (2594 AH) Den Haag) op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling blijft stellen van De Waag, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten blijven behandelen voor zijn cognitieve problematiek;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (tweehonderdveertig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
120 (honderdtwintig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
[aangeefster]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij
[aangeefster]gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij
[aangeefster]voor het overige niet ontvankelijk is in de vordering;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 augustus 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[aangeefster];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 20 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S.M. de Bruijn, voorzitter,
mr. J.E. Bierling, rechter,
mr. M. van Seventer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Schaap, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 juli 2015.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2014186692, van de politie eenheid Den Haag, district Delft/Pijnacker/Nootdorp, bureau Pijnacker/Nootdorp, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 54).
2.Proces-verbaal aangifte, p. 47.
3.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 25 juni 2015.
4.Proces-verbaal aangifte, p. 46.
5.Omwille van de leesbaarheid geeft de rechtbank gearceerd de vertaling/uitleg van de gebezigde medische termen weer. Deze vertaling/uitleg komt uit open bronnen op het internet.
6.Een geschrift, te weten een medische verklaring LangeLand ziekenhuis, p. 27 t/m 29.
7.Proces-verbaal aangifte, p. 47.
8.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 25 juni 2015.