Op 9 juli 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en bedreiging van zijn vriendin. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 november 2014 te Zoetermeer, waarbij de verdachte zijn vriendin, aangeduid als [aangeefster], meerdere keren heeft geslagen en geschopt. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 25 juni 2015, waarbij de officier van justitie, mr. N. Bakker, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. C.M.H. van Vliet, hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging omvatte onder andere poging tot doodslag en zware mishandeling, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor deze ernstige beschuldigingen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn vriendin opzettelijk heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan en tegen haar lichaam te schoppen, wat heeft geleid tot pijn en letsel. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de zwaardere aanklachten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan mishandeling. De strafoplegging was een gevangenisstraf van elf dagen, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de rol van de vriendin in het voorval.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de relevante wetsartikelen zijn toegepast, waaronder artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft de ernst van het gepleegde feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.