ECLI:NL:RBDHA:2015:8835

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
28 juli 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1770
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffing motorrijtuigenbelasting na inbeslagname van voertuig

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de naheffing van motorrijtuigenbelasting en een verzuimboete. Eiser, houder van een personenauto, had zijn voertuig op 8 februari 2014 in beslag laten nemen door de politie. De naheffingsaanslag werd opgelegd omdat de auto bij aanvang van het tijdvak in het kentekenregister op naam van eiser stond, de geldigheid van het kentekenbewijs niet was geschorst en de verschuldigde belasting niet op de uiterste betaaldatum was voldaan. Eiser stelde dat hij geen belasting verschuldigd was omdat hij niet langer over de auto beschikte, maar de rechtbank oordeelde dat hij het kenteken had moeten schorsen, wat hij niet had gedaan. De rechtbank wees erop dat het niet weten dat schorsing mogelijk was zonder de kentekenbewijzen voor rekening en risico van eiser kwam. De rechtbank verwierp ook de verwijzing van eiser naar eerdere uitspraken en beleidsstukken, omdat deze niet van toepassing waren op zijn situatie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en legde een verzuimboete van € 147 op, omdat eiser in verzuim was geweest. De uitspraak werd gedaan door rechter G.J. Ebbeling, in aanwezigheid van griffier M.G.J. Konings.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 15/1770

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

16 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 2 maart 2015 op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en verzuimboete voor het tijdvak 7 oktober 2014 tot en met 6 januari 2015 (de naheffingsaanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2015.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] en [persoon B].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser is blijkens de kentekenregistratie sinds 11 december 2013 houder van een personenauto, merk/type Smart Forfour, met kenteken [kenteken] (hierna: de auto). Deze auto is op 8 februari 2014 (met de kentekenbewijzen) in beslag genomen door de politie.
2. Op grond van artikel 6 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting (hierna: de Wet) wordt de belasting voor een personenauto geheven van degene die bij de aanvang van een tijdvak het motorrijtuig houdt. Artikel 7 van de Wet bepaalt dat een motorrijtuig wordt gehouden door degene op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is gesteld in het kentekenregister van de RDW. De inspecteur kan, op grond van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de te weinig geheven belasting naheffen indien belasting die op aangifte behoort te worden voldaan, geheel of gedeeltelijk niet is voldaan.
3. Vaststaat dat de auto bij aanvang van het tijdvak in het kentekenregister op naam van eiser was gesteld, dat de geldigheid van het kentekenbewijs op dat moment niet was geschorst en dat de voor het tijdvak verschuldigde belasting niet op de uiterste betaaldatum was voldaan. De naheffingsaanslag is gelet op de onder 2 aangehaalde regelgeving dan ook terecht opgelegd.
4. Eiser stelt dat hij door de inbeslagname niet langer over de auto beschikt en daarom geen belasting is verschuldigd. Hij heeft het kenteken niet laten schorsen omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij het kenteken van de auto alleen kon schorsen als hij beschikte over de kentekenbewijzen. Eerst bij de uitspraak op bezwaar werd hem duidelijk dat hij het kenteken via de website van de RDW had kunnen schorsen zonder in het bezit te zijn van de kentekenbewijzen. Als hem dit tijdig was meegedeeld had hij de naheffingsaanslag kunnen voorkomen. In ieder geval de boete moet daarom worden vernietigd. Eiser heeft in dit kader verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem van 21 maart 2011 (ECLINL:GHARN:2011:BP8398) waarbij een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting werd vernietigd omdat betrokkene door inbeslagname niet kon beschikken over de autopapieren.
5. Dat eiser niet wist dat hij het kenteken ook kon schorsen zonder in het bezit te zijn van de kentekenbewijzen dient voor zijn rekening en risico te blijven. Hij had via de website van de RDW of telefonisch of schriftelijk informatie moeten inwinnen bij verweerder of de RDW over de gevolgen voor de belastingplicht van de inbeslagname van de auto. De enkele stelling van eiser ter zitting dat hij dat heeft gedaan maar dat hem daarbij steeds verkeerde informatie is verstrekt, wat daar overigens van zij, maakt niet dat daarom de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Zolang het kenteken niet is geschorst, is immers motorrijtuigenbelasting verschuldigd ook als men niet langer de beschikking heeft over de auto. Dat is slechts anders wanneer sprake is van diefstal, vermissing, technische total loss verklaring of verbeurdverklaring van de auto en overigens wordt voldaan aan de voorwaarden van het Besluit van 4 juni 2010, nr. DGB/1671M, Stcrt. 2010, 8949. Daarvan is in het voorliggende geval geen sprake. Eisers verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem slaagt niet, omdat die uitspraak is gebaseerd op het Besluit van 7 juli 2007, nr. CPP2007/1107M, Stcrt.nr. 133, waarin werd goedgekeurd dat belastingheffing ook achterwege blijft ingeval van inbeslagname door een Nederlandse of buitenlandse overheidsinstantie. Dat goedkeurend beleid is echter per 4 juni 2010 komen te vervallen. Ook eisers verwijzing naar de brief van de officier van justitie van 18 december 2014 waarin staat “
Zolang u over het kentekenbewijs beschikt kunt u het voertuig laten schorsen”, leidt niet tot een ander oordeel.
6. Op grond van paragraaf 33, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst legt de inspecteur ingeval van een betalingsverzuim een boete op van 3% van het wettelijk maximum van € 4.920, zijnde € 147, tenzij belanghebbende in de periode van één jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop belanghebbende in verzuim is, niet eerder in verzuim is geweest. Verweerder heeft gesteld, en eiser heeft dit niet betwist, dat sprake is van een vierde verzuim zodat verweerder terecht een verzuimboete van € 147 opgelegd.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. M.G.J. Konings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2015.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.