ECLI:NL:RBDHA:2015:8868

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
AWB 15/12988
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.W.S. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en overgangsrecht in het kader van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van een eiser van Kameroense nationaliteit. De eiser was op 22 juni 2015 door de grensbewaking de toegang tot Nederland geweigerd en kreeg een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd op basis van artikel 6 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de asielaanvraag van de eiser op 5 juli 2015, voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Wijzigingswet van de Vreemdelingenwet, betekende dat de eiser onder het regime van de Terugkeerrichtlijn viel. De rechtbank concludeerde dat artikel II van de Wijzigingswet niet op de eiser van toepassing was, waardoor de voortzetting van de maatregel ex artikel 6 Vw na de afwijzing van de asielaanvraag gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank overwoog dat de eiser geen bijzondere individuele omstandigheden had aangevoerd die aanleiding zouden geven om van de vrijheidsontnemende maatregel af te wijken. De rechtbank concludeerde dat de maatregel niet in strijd was met de Vreemdelingenwet en dat de belangen van de eiser niet zwaarder wogen dan de noodzaak van de maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/12988
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Kameroense nationaliteit, verblijvende in het Justitieel Complex Schiphol,
eiser,
(gemachtigde: mr. A.P. van den Akker, advocaat te Amersfoort),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigden: mr. S.O. Naarendorp en mr. R.C. van Keeken, beiden werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 22 juni 2015 aan eiser op grond van artikel 3, eerste lid, gelezen in samenhang met het derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de verdere toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van diezelfde datum aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel op 6 juli 2015 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Het onderzoek ter zitting is aangevangen op 20 juli 2015. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. S.O. Naarendorp, voornoemd. Ter zitting was alleen een tolk Engels aanwezig terwijl eiser alleen de Franse taal machtig bleek te zijn. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting geschorst en dit voortgezet op 21 juli 2015. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen, alsmede een tolk in de Franse taal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. R.C. van Keeken, voornoemd.

Overwegingen

Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, zesde lid, Vw het beroep gegrond.
Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
Eiser voert het volgende aan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraak van 12 juni 2015 (nr. 201504414/1) geoordeeld dat in de maatregel tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel moet worden gemotiveerd waarom niet met een lichter middel kan worden volstaan. Dat zicht op uitzetting aanwezig is omdat er nog onderzoek gaande is naar de gestelde identiteit van eiser is onvoldoende om aan te nemen dat er niet met een lichter middel kan worden volstaan.
3.1
De rechtbank overweegt als volgt. In het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel van 22 juni 2015 is gemotiveerd dat eiser geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd die aanleiding zouden moeten geven om van oplegging van de maatregel af te zien. Voorts blijkt uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van 22 juni 2015 dat aan eiser is gevraagd of er sprake was van medische, psychische dan wel andere zwaarwegende persoonlijke omstandigheden zijn waarom hij niet ingesloten kan worden. Hierop heeft eiser geantwoord, zo blijkt uit het proces-verbaal:
‘Ik heb geen medische of psychische klachten. Ik heb er geen bezwaar tegen om in een gesloten inrichting te verblijven’.
Uit het voorgaande blijkt dat eiser in de gelegenheid is gesteld om persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen en dat hij voorts geen bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd. Verweerder heeft derhalve mogen afzien van toepassing van een lichter middel. Nu eiser ter zitting evenmin bijzondere individuele omstandigheden heeft aangevoerd, hoeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook thans niet met een lichter middel dan de vrijheidsontnemende maatregel te volstaan.
De beroepsgrond slaagt niet.
4. Voorts stelt eiser dat het voorkómen van de binnenkomst in Nederland zonder bijkomende grond onvoldoende grondslag biedt voor het opleggen van de maatregel. Hij verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 29 december 2011 (nr. 201108418/1/V4).
4.1
De rechtbank overweegt dat uit de voornoemde uitspraak van de Afdeling blijkt dat een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vw mede dient ter voorbereiding van de terugkeer en/of de uitvoering van de verwijderingsprocedure en niet louter ter verhindering van de binnenkomst van een vreemdeling op het grondgebied. Bij de beoordeling of de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert dient te worden uitgegaan van de omstandigheden die hebben geleid tot het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel. Hierbij moet rekening worden gehouden met de toelichting die de minister – ter zitting van de rechtbank dan wel anderszins – op deze omstandigheden heeft gegeven en – in samenhang daarmee – met hetgeen hieromtrent uit het bewaringsdossier van de vreemdeling valt af te leiden.
4.2
Aan eiser is de maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw
opgelegd omdat hem de toegang tot Nederland is geweigerd op grond van artikel 3
Vw. In het besluit tot toegangsweigering van 22 juni 2015 is vermeld dat eiser de verdere
toegang is geweigerd omdat hij niet in het bezit is van een geldig document voor
grensoverschrijding en/of in het bezit is van een document voor grensoverschrijding waarin
het benodigde visum ontbreekt en omdat hij niet beschikt over voldoende middelen om
te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een
plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 22 juni 2015 blijkt dat eiser heeft getracht Nederland in te reizen met een Frans paspoort, en dat eiser geen gelijkenis vertoonde met de in het document aangebrachte foto. Tevens bleek het in het document aangebrachte visum van Nigeria vervalst te zijn. Eiser is niet in het bezit van een voor hem op zijn naam gesteld geldig en authentiek paspoort. Reeds hierom bestaat grond voor het oordeel dat de vreemdeling de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert.
De beroepsgrond slaagt niet.
5. Per 20 juli 2015 is in werking getreden de Wet van 8 juli 2015 (Staatsblad 292) tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 ter implementatie van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) en Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming (PbEU 2013, L 180) (hierna: Wijzigingswet). De rechtbank ziet zich ambtshalve geplaatst voor de vraag of de voortzetting van de maatregel onrechtmatig zou zijn in verband met artikel II, tweede lid, van deze wet.
Genoemd artikel II, tweede lid, Wijzigingswet, luidt als volgt:
‘Bewaring van een vreemdeling, die een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 heeft ingediend en die op het moment van inwerkingtreding van deze wet gehouden is zich op te houden in een door de ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die tegen vertrek is beveiligd, duurt niet langer dan vier weken vanaf het moment van het uitreiken van het besluit hiertoe.’
In de memorie van toelichting van de Wijzigingswet (Kamerstukken II 2014-15, 34088, 3, p. 58) staat met betrekking tot deze bepaling het volgende:
‘Tot slot is overgangsrecht opgenomen om de termijnen voor inbewaringstelling te berekenen voor de vreemdelingen die gedurende de inwerkingtreding van het wetsvoorstel in bewaring verblijven. Dit overgangsrecht dient te voorkomen dat de termijnen voor bewaring opnieuw gaan lopen na inwerkingtreding van het wetsvoorstel.’
6.1
De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Nadat eiser te kennen had gegeven een verzoek om internationale bescherming te willen indienen, is hem, zoals hiervoor vermeld, in samenhang met de weigering hem de verdere toegang tot Nederland te verlenen, op 22 juni 2015 een vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid Vw opgelegd. Verweerder heeft de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bij besluit van 5 juli 2015 afgewezen. Dit besluit strekte mede tot voortzetting van de maatregel ex artikel 6 Vw. In verband met dit laatste is onder meer overwogen dat er gronden zijn voor het oordeel dat eiser de voorbereiding van zijn terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Op 20 juli 2015 heeft de vrijheidsontnemende maatregel vier weken geduurd.
De genoemde wetsbepaling heeft blijkens de bewoordingen ervan betrekking op een vreemdeling “die een aanvraag als bedoeld in artikel 28 Vw heeft ingediend".
Met het afwijzen van de asielaanvraag is op eiser van toepassing geworden Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (hierna: de Terugkeerrichtlijn). Daarmee wordt de vrijheidsontnemende maatregel van eiser beheerst door artikel 15 Terugkeerrichtlijn. Op grond van dit artikel kunnen de lidstaten een onderdaan van een derde land jegens wie een terugkeerprocedure loopt in bewaring houden om zijn terugkeer voor te bereiden en/of om de verwijderingsprocedure uit te voeren, met name indien er risico op onderduiken bestaat, of de betrokken onderdaan van een derde land de voorbereiding van de terugkeer of de verwijderingsprocedure ontwijkt of belemmert. Genoemd artikel 15 van de Terugkeerrichtlijn voorziet in de leden 5 en 6 ook in een maximumduur.
6.4
De Wijzigingswet voorziet in aanpassing van de Nederlandse regelgeving ter uitvoering van de herschikte Procedurerichtlijn (Richtlijn 2013/33/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van normen voor de opvang van verzoekers om internationale bescherming). Met de afwijzing van eisers asielaanvraag in het besluit van 5 juli 2015 is eiser, reeds voor de inwerkingtreding van de Wijzigingswet, wat betreft de aan hem opgelegde grensmaatregel ex artikel 6 Vw, komen te vallen onder het regiem van de Terugkeerrichtlijn. Artikel II van de Wijzigingswet is daarom op hem niet van toepassing en deze bepaling verzet zich dan ook niet tegen de voortzetting van de maatregel ex artikel 6 Vw na de afwijzing van de asielaanvraag. Ten overvloede overweegt de rechtbank, dat eiser aldus niet in een slechtere rechtspositie is dan een vreemdeling, van wie de asielaanvraag is afgewezen na inwerkingtreding van de Wijzigingswet, in combinatie met een beslissing tot voortzetting van de maatregel ex artikel 6 Vw.
7. Het beroep is ongegrond. De rechtbank zal het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R. Mattemaker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2015.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.