ECLI:NL:RBDHA:2015:9021

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 juni 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
C/09/401063 / HA ZA 11-2268
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J.A.M. Ahsmann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake brandstichting en bewijslastverdeling in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Den Haag, is op 24 juni 2015 een vonnis gewezen in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.A. Vogelsang, en gedaagde, de naamloze vennootschap Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. H.J. Arnold. De zaak betreft een geschil over de schadevergoeding na een brand in de woning van eiser, waarbij de verzekeraar betoogde dat de brand was ontstaan door merkelijke schuld van eiser, die zou hebben gesticht. De rechtbank heeft in eerdere tussenvonnissen overwogen dat Nationale-Nederlanden gehouden is de schade te vergoeden, tenzij de brand door merkelijke schuld of nalatigheid van eiser is ontstaan. De rechtbank heeft een deskundigenonderzoek bevolen, waarbij deskundige H. Biesboer is aangesteld om de oorzaak van de brand te onderzoeken.

In het deskundigenrapport concludeerde Biesboer dat de brand waarschijnlijk het gevolg was van brandstichting, en niet door blikseminslag, zoals door eiser werd betoogd. Eiser heeft de conclusies van het deskundigenrapport betwist en aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat hij de brand heeft gesticht. De rechtbank heeft de argumenten van eiser overwogen, maar concludeerde dat de deskundige voldoende onderbouwing had voor zijn bevindingen. De rechtbank erkende dat eiser zich in een labiele psychische toestand bevond ten tijde van de brand, wat van invloed kan zijn op de beoordeling van merkelijke schuld.

De rechtbank heeft eiser de gelegenheid geboden om tegenbewijs te leveren tegen de stelling van merkelijke schuld, waarbij een psychiatrische rapportage als bewijs kan dienen. Indien eiser dit tegenbewijs niet wenst te leveren, zal de rechtbank de vorderingen van eiser afwijzen. De zaak is verwezen naar de rol voor het nemen van een akte door beide partijen over de te benoemen deskundige en de aan hem te stellen vragen. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/401063 / HA ZA 11-2268
Vonnis van 24 juni 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. A.A. Vogelsang te Meppel,
tegen
de naamloze vennootschap
NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Arnold te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en Nationale-Nederlanden genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 23 april 2014 en de daarin genoemde gedingstukken;
  • het concept deskundigenrapport van 8 september 2014;
  • de akte uitlaten concept deskundigenbericht aan de zijde van Nationale-Nederlanden;
  • de akte uitlaten concept deskundigenbericht aan de zijde van [eiser] ;
  • het deskundigenrapport met declaratie, dat op 5 december 2014 ter griffie is gedeponeerd;
  • de conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van [eiser] ;
  • de conclusie van antwoord na deskundigenbericht aan de zijde van Nationale-Nederlanden.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 17 april 2013 overwogen dat Nationale-Nederlanden gehouden is de schade te vergoeden die [eiser] als gevolg van de brand aan zijn woning en inboedel heeft geleden, tenzij de brand door merkelijke schuld of nalatigheid van [eiser] is ontstaan (ro. 4.1.). Omdat Nationale-Nederlanden betoogde dat [eiser] de brand had gesticht en dat daarom sprake is van merkelijke schuld, rust – bij gemotiveerder betwisting – op Nationale Nederlanden de bewijslast van deze stelling. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat zij nadere voorlichting wenste over de oorzaak van de brand.
2.2.
Bij tussenvonnis van 23 april 2014 heeft de rechtbank een deskundigenonderzoek bevolen en de heer H. Biesboer (hierna: Biesboer ) als deskundige benoemd (ter vervanging van de bij vonnis van 4 december 2013 benoemde deskundige ing. P.B. Reijman ) teneinde een onderzoek in te stellen en een antwoord te geven op de in ro. 3.2. van het tussenvonnis gestelde vragen.
2.3.
Ten aanzien van de oorzaak van de brand heeft Biesboer in zijn (definitieve) deskundigenbericht gerapporteerd dat blikseminslag naar zijn mening slechts een theoretische oorzaak van de brand is, waartegen zich echter een vijftal argumenten verzetten:
a). Tussen de detectie van de inslagen door het KNMI en de brandmelding zijn 28 à 29 minuten verstreken. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat de brand door blikseminslag is veroorzaakt, aangezien bij een inslag direct brand ontstaat, die ook vrijwel direct buiten het pand waarneembaar is. De foto’s van buurman [naam buurman] wijzen erop dat de brand in een redelijk vroeg stadium is ontdekt.
b). Op twee plaatsen kwamen rook en vuur door het dak. Dit kan alleen indien het dak bij aanvang van de brand geheel gesloten is. De rook komt dan naar buiten op plaatsen die het gemakkelijkst doorbranden. Bij blikseminslag is er in aanvang al sprake van een opening in het dak en zal rook en vuur op één plaats buiten het pand treden.
c). De spotverlichting van de zolder is door de brandweer nog ingeschakeld aangetroffen. Bij een inslag zal de bliksem zijn weg naar de aarde vinden en daarbij gebruik maken van elektraleidingen, zoals de aanwezige spotverlichting. Dit geeft veelal aanzienlijke schade aan leidingen en in de meterkast. Ook bij brand door overspanning is hiervan sprake.
d). Er is geen schade aangetroffen op de verdeelinrichting. Zowel in geval van brand door blikseminslag in een pand – wanneer de bliksem de weg naar de aarde zoekt door middel van de aanwezige (elektra)leidingen – als in geval van brand door overspanning door blikseminslag in de buurt van de woning, is vrijwel altijd schade te zien aan een elektrische installatie.
e). De installatieautomaten en met name de aardlekschakelaars zijn nog ingeschakeld aangetroffen. Zowel bij blikseminslag als bij overspanning zullen aardlekschakelaars uitschakelen en vaak ook zekeringen doorslaan.
Biesboer acht het het meest waarschijnlijk dat het ontstaan van deze brand een gevolg is van brandstichting, aangezien naast blikseminslag andere verklaarbare technische oorzaken niet zijn aangetroffen dan wel onwaarschijnlijk zijn. Bij het trekken van zijn conclusie houdt de deskundige er rekening mee dat de brandschade kort na de blussing niet naar behoren is onderzocht.
2.4.
[eiser] heeft in zijn conclusie na deskundigenbericht betoogd dat uit het deskundigenbericht niet volgt dat hij de brand heeft gesticht. Daarbij wijst [eiser] op het feit dat Biesboer het theoretisch mogelijk acht dat de brand door blikseminslag is veroorzaakt. Uit diverse door [eiser] aangehaalde bronnen blijkt de – ook door Biesboer erkende – gebrekkigheid van het door het KNMI gebruikte bliksemdetectiesysteem. Ook heeft [eiser] gewezen op andere door blikseminslag veroorzaakte woningbranden, waar op twee plaatsen in het dak vuur waarneembaar was. Volgens [eiser] baseert de deskundige zich in zijn rapport op foutieve aannames wat betreft de volgorde van de van de brand gemaakte foto’s.
[eiser] haalt een door hem geraadpleegde deskundige op het gebied van bliksembeveiliging aan om zijn stelling te onderbouwen dat het feit dat de aardlekschakelaar niet was uitgeschakeld niet betekent dat de brand niet is veroorzaakt door bliksem.
2.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding van de in het rapport geformuleerde conclusies af te wijken en acht op grond van deze conclusies bewezen dat de brand veroorzaakt is door brandstichting. De rechtbank erkent de juistheid van het betoog dat het bliksemdetectiesysteem van het KNMI niet sluitend is, maar overweegt dat het hieraan ontleende argument om blikseminslag als oorzaak af te wijzen slechts één van de vijf door Biesboer genoemde argumenten is. De rechtbank volgt [eiser] niet in zijn betoog dat hem is gebleken dat bij andere door blikseminslag veroorzaakte woningbranden op twee plaatsen in het dak vuur waarneembaar was, aangezien deze andere branden, (het onderzoek naar) hun oorzaak en de hierbij van invloed zijnde omstandigheden de rechtbank niet bekend zijn. Ten aanzien van de volgorde van de van de brand gemaakte foto’s vermag de rechtbank niet in te zien hoe de vermeend verkeerde volgorde van invloed kan zijn geweest op de conclusies van de deskundige ten aanzien van de oorzaak van de brand. [eiser] heeft verder als argument een geparafraseerd antwoord aangevoerd van een door hem eenzijdig geraadpleegde deskundige op een bij de rechtbank niet bekende vraag. Deze deskundige geeft volgens [eiser] een antwoord dat niet strookt met de conclusies van Biesboer . De rechtbank ziet geen aanleiding hierin mee te gaan. De door Biesboer gebezigde motivering en zijn verschillende argumenten – in onderling verband beschouwd – komen de rechtbank overtuigend voor.
Voor zover door [eiser] nog andere bezwaren naar voren zijn gebracht tegen het rapport van Biesboer , waren deze – tegenover het heldere deskundigenrapport – te vaag geformuleerd om daar gevolgen aan te kunnen verbinden.
De deskundige baseert zijn bevindingen op zijn kennis, ervaring en intuïtie en gesteld noch gebleken is dat de deskundige daarbij onredelijke of onwaarschijnlijke aannames als vertrekpunt heeft genomen, dat hij van belang zijnde feiten over het hoofd heeft gezien of dat hij zijn kennis en ervaring op onjuiste wijze heeft toegepast. Gelet hierop acht de rechtbank de bevindingen van de deskundige genoegzaam aannemelijk. De rechtbank neemt de bevindingen van de deskundige daarom over en maakt deze tot de hare.
2.6.
De enkele omstandigheid dat de brand is veroorzaakt door brandstichting betekent echter nog niet dat [eiser] ook degene is geweest die de brand heeft gesticht, hetgeen daarom vervolgens beoordeling behoeft. De volgende omstandigheden zijn in dit verband van belang: [eiser] bevond zich op het moment van de brand in een labiele psychisch/emotionele fase bevond hetgeen een zodanige actie van hem zou kunnen verklaren; hij heeft zowel aan zijn echtgenote [voornaam echtgenote] (van wie hij toen gescheiden leefde), aan de destijds met hem bevriende [B] als (aanvankelijk) aan de politie verklaard dat hij de brand heeft gesticht; de brand kan inderdaad zijn ontstaan op de wijze zoals door [eiser] is verklaard. Genoemde omstandigheden brengen de rechtbank tot het oordeel dat [eiser] de brand moet hebben gesticht en derhalve dat in beginsel sprake is van merkelijke schuld van [eiser] aan de brand. [eiser] heeft de aanwezigheid van merkelijke schuld steeds weersproken en in zijn conclusies een algemeen bewijsaanbod gedaan, zodat vervolgens de vraag is of [eiser] dient te worden toegelaten tot tegenbewijs.
2.7.
Onder ‘merkelijke schuld’ in de zin van de polisvoorwaarden moet worden verstaan een ernstige mate van tekortschieten in zorg ter voorkoming van schade. Volgens vaste rechtspraak moet het gaan om een gedraging die, al is de verzekerde zich daarvan niet bewust, naar objectieve maatstaven een zodanige aanmerkelijke kans op schade met zich brengt dat de betrokken verzekerde zich van dat gevaar bewust had behoren te zijn, en door zich van die gedraging niet te onthouden dus in ernstige mate tekortschiet in zorg ter voorkoming van schade (HR 4 april 2003, NJ 2004, 536).
2.8.
Het voorgaande betekent dat als de verzekerde heeft gehandeld onder de invloed van een geestelijke stoornis dit ertoe kan leiden dat een beroep van de verzekeraar op merkelijke schuld moet falen. Van merkelijke schuld kan immers niet worden gesproken indien de verzekerde geen verwijt kan worden gemaakt van het veroorzaken van de brand op grond van het feit dat hij toen leed aan een stoornis van zijn geestvermogens (HR 27 maart 1987, NJ 1987, 658). Daarvan is sprake als iemand zijn daden en de gevolgen daarvan niet kan overzien, door een stoornis ieder inzicht mist in het geoorloofde of ongeoorloofde van zijn handelen of door deze stoornis buiten staat was om anders te handelen dan hij heeft gedaan. Als iemand niet bij machte is om alternatieven tegen elkaar af te wegen en op basis daarvan keuzes te maken, kan ook niet gesproken worden van willens en wetens handelen.
2.9.
Op basis van de over en weer ingenomen stellingen en in het geding gebrachte producties moet als vaststaand worden aangenomen dat [eiser] zich in de periode van de brand in een labiele psychische/emotionele fase bevond. De psycholoog bij wie [eiser] onder behandeling is geweest, heeft verklaard dat [eiser] ten tijde van de brand psychisch/emotioneel zwaar overbelast was; dat zijn toenmalige vriendin hem anderhalve week daarvoor had verlaten, dat sprake was van conflicten met zijn ouders en van manisch-depressieve problematiek. Hij was ernstig verward en volgens de betrokken psycholoog mogelijk zelfs in een borderline of rand psychotische fase terechtgekomen (zie productie 20 bij dagvaarding). Ook uit de verklaringen in het proces-verbaal van de politie volgt dat [eiser] ten tijde van de brand geëmotioneerd en ten einde raad was. Hij heeft bij de politie tevens verklaard dat hij al jaren te kampen had met geestelijke problemen en twee jaar eerder een zelfmoordpoging had gedaan. Vast staat dat [eiser] lijdt aan de slaapziekte narcolepsie, een ziekte die naast hypnagoge hallucinaties ook gepaard kan gaan met depressies en angststoornissen. Tijdens de comparitie van partijen is aan de orde geweest dat [eiser] na de brand is opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis en ongeveer een half jaar onder psychiatrische behandeling is geweest.
2.10.
De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, [eiser] in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten of hij tegenbewijs wenst te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat sprake is van merkelijke schuld aan de brand. Gelet op de gestelde en in het geding gebleken feiten en omstandigheden omtrent zijn psychische gesteldheid ligt het in de rede dat [eiser] dit zal doen door middel van een psychiatrische rapportage.
2.11.
Indien [eiser] dit tegenbewijs wil leveren, overweegt de rechtbank om proceseconomische redenen reeds thans als volgt. De rechtbank zal partijen de gelegenheid bieden zich bij akte tevens uit te laten – bij voorkeur na onderling overleg - over de persoon van de te benoemen deskundige en over de aan de deskundige te stellen vragen. De rechtbank merkt op dat zij in elk geval wil worden voorgelicht over de volgende vragen:
- of en in welke mate een stoornis van de geestvermogens van [eiser] (ten tijde van de brand) in de weg staat aan het oordeel dat hem een verwijt treft terzake van de brandstichting;
- indien sprake zou zijn van gedeeltelijke (on)toerekeningsvatbaarheid, of deze kan worden vastgesteld met een zo nauwkeurig mogelijk bepaald percentage.
De kosten van het deskundigenbericht zullen in beginsel door [eiser] , als eisende partij, moeten worden betaald. Nu aan [eiser] een toevoeging is verleend overeenkomstig de Wet op de rechtsbijstand zal evenwel geen voorschot aan [eiser] in rekening worden gebracht.
2.12.
Indien [eiser] dit tegenbewijs daarentegen niet wenst te leveren, overweegt de rechtbank reeds thans dat daarmee de aanwezigheid van merkelijke schuld is komen vast te staan. Alsdan zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
2.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de zaak naar de rol zal worden verwezen voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen hiervoor in ro. 2.10. en 2.11. is vermeld. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
5 augustus 2015voor het nemen van een akte door [eiser] en Nationale-Nederlanden over hetgeen is vermeld in ro. 2.10. en 2.11.;
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.M. Ahsmann en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2015, in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: 2254