ECLI:NL:RBDHA:2015:9167

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
4 augustus 2015
Zaaknummer
AWB 15/8900
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en redelijke termijn voortduring na gegrond asielberoep

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de voortzetting van een vrijheidsontnemende maatregel tegen een vreemdeling, die op 19 maart 2015 was opgelegd. De vreemdeling had op 30 april 2015 beroep ingesteld tegen de voortduring van deze maatregel, nadat zijn asielaanvraag eerder was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel onrechtmatig was geworden, omdat verweerder zestien dagen had gewacht met de opheffing na de gegrondverklaring van het asielberoep op 28 april 2015. De rechtbank benadrukte dat een termijn van zestien dagen in het geval van vrijheidsontneming als onredelijk lang moet worden beschouwd. De rechtbank oordeelde dat een termijn van twee dagen na de uitspraak in het asielberoep redelijk zou zijn geweest. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 1120,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, alsook een vergoeding van € 980,- voor de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de rechter droeg de griffier op om de schadevergoeding aan de vreemdeling uit te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15 / 8900
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 31 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] , van Albanese nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Haarlem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. G.M.L. van Doornum, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 19 maart 2015 aan eiser op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft op 30 april 2015 beroep ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel en verzocht schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft voortgangsgegevens van 11 mei 2015 over de uitzetting van eiser ingediend.
Verweerder heeft de vrijheidsontnemende maatregel op 14 mei 2015 opgeheven.
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 18 mei 2015. Eiser is niet verschenen maar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.K. van Middelkoop, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 96, derde lid, Vw het beroep gegrond.
De vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, dient Nederland ingevolge artikel 5, eerste lid, Vw onmiddellijk te verlaten.
Bij de belangenafweging zal de rechtbank in ieder geval betrekken de duur van de vrijheidsontnemende maatregel, de wijze waarop eiser invulling heeft gegeven aan zijn vertrekplicht en de activiteiten die verweerder heeft verricht om het vertrek van eiser te bespoedigen.
Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de aan eiser opgelegde vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard en het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afgewezen bij uitspraak van 24 april 2015 (AWB 15/7146).
Hoewel de vrijheidsontnemende maatregel op 14 mei 2015 is opgeheven, dient in verband met het verzoek om toekenning van schadevergoeding beoordeeld te worden of toepassing van de maatregel tot die datum rechtmatig is geweest.
Eiser voert – samengevat – het volgende aan. Op 28 april 2015 is het beroep tegen de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel door deze rechtbank en zittingsplaats gegrond verklaard (AWB 15/7048 & 15/7047). Vervolgens heeft verweerder twee weken gewacht tot het opheffen van de vrijheidsontnemende maatregel, tot 14 mei 2015. Verweerder had enige tijd gegund mogen worden om de bewaring op te heffen maar niet meer dan twee dagen. Daarom is de bewaring per 30 april 2015 onrechtmatig geworden.
6.1
De rechtbank overweegt dat verweerder enige tijd gegund moet worden met betrekking tot de vraag of voortzetting van de maatregel is geïndiceerd indien het beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag gegrond is verklaard. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat in de uitspraak van 28 april 2015 is geoordeeld dat het bestreden asielbesluit is genomen in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en dat verweerder een belangenafweging moet maken ten aanzien van de voorzetting van de vrijheidsontnemende maatregel.
6.2
In dit geval heeft verweerder zestien dagen gewacht met de opheffing van de maatregel. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het feit dat hier gaat om vrijheidsontneming, een ingrijpende maatregel, een termijn van zestien dagen in het algemeen als onredelijk lang dient te worden bestempeld. Verweerder heeft ter zitting ook geen verklaring kunnen geven voor deze lange duur, anders dan dat deze termijn nodig was voor intern overleg en het maken van een belangenafweging. De rechtbank acht in dit geval een termijn van twee dagen na de uitspraak in het asielberoep redelijk. Verweerder heeft ter zitting geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan geoordeeld moet worden dat dit in dit geval niet redelijk zou zijn. Verweerders argument ter zitting dat verweerder behalve een belangenafweging ook moet nadenken over de vraag of hoger beroep dient te worden ingesteld en dat verweerder, gelet op de beroepstermijn, hiervoor één week heeft, volgt de rechtbank niet. Dit is immers geen belang dat bij al dan niet voortzetting van de maatregel kan worden betrokken. De bewaring wordt daarom van 30 april tot 14 mei 2015 onrechtmatig geacht.
7. Het beroep is gegrond.
8. De rechtbank zal aan eiser met toepassing van artikel 106 Vw een schadevergoeding toekennen. Voor het verblijf van eiser in het Justitieel Complex Schiphol (JCS) wordt een schadevergoeding van € 80,- per dag toegekend. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De rechtbank begroot de schadevergoeding van eiser daarom op € 1120,- (14 dagen in het JCS). De griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, betaalt op grond van artikel 93 Wetboek van Strafvordering het bedrag van de vergoeding uit.
9. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste, Algemene wet bestuursrecht (Awb) verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 980,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten vergoeden aan de rechtsbijstandverlener van eiser.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op € 1120,- als schadevergoeding aan eiser te betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 980,- te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. R. Mattemaker, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2015
griffier rechter
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor het bedrag van de schadevergoeding en draagt de griffier van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, op aan eiser € 1120,- uit te betalen.
Gedaan op 31 juli 2015, door mr. E.P.W. van de Ven, rechter.
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel