ECLI:NL:RBDHA:2015:9231

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 12680
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen zicht op uitzetting naar Bangladesh; opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel van eiser, een Bengalese vreemdeling. Eiser was op 30 april 2015 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de autoriteiten van Bangladesh niet meewerkten aan het afgeven van laissez-passers, wat essentieel is voor zijn uitzetting. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds 2009 geen laissez-passers zijn afgegeven door de autoriteiten van Bangladesh, ondanks dat verweerder ter zitting verklaarde dat er presentaties plaatsvinden. De rechtbank concludeert dat verweerder niet heeft kunnen aantonen dat er zicht op uitzetting bestaat, aangezien er geen bewijs is dat de autoriteiten van Bangladesh daadwerkelijk meewerken aan de terugkeer van vreemdelingen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en de onmiddellijke opheffing van de bewaring bevolen. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat de vrijheidsontneming onrechtmatig was met ingang van 20 mei 2015, en heeft zij eiser recht op schadevergoeding toegekend van € 1440,- voor de dagen dat hij in bewaring heeft gezeten. Daarnaast zijn de proceskosten van eiser vastgesteld op € 980,-, die door de Staat der Nederlanden moeten worden vergoed. De rechtbank heeft de beslissing genomen dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/12680
V-nr: [v-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedag] 1990, van (gestelde) Bengalese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. D.A. Riezebos, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Op 30 april 2015 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 30 juni 2015 heeft eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 16 juli 2015. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1. Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoordelen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
2.1
Eiser voert aan dat hij afkomstig is uit Bangladesh en handhaaft de eerder door hem ingenomen stelling dat de autoriteiten van Bangladesh feitelijk niet meewerken aan het afgeven van laissez passers (lp) aan onderdanen. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft hij de beslissing van 29 oktober 2013 van de Dienst Terugkeer & Vertrek op een WOB-verzoek overgelegd. Hieruit blijkt dat in de periode 2009 tot en met 31 augustus 2013 geen enkele lp is afgegeven door de autoriteiten van Bangladesh. Het is denkbaar dat de situatie inmiddels is gewijzigd. Het is evenwel aan verweerder om dit aan te tonen. Zonder nader tegenbewijs van verweerder dient te worden aangenomen dat zicht op uitzetting ontbreekt. Indien de informatie uit de WOB beslissing van 29 oktober 2013 nog steeds actueel is, heeft verweerder deze informatie op de eerste zitting toen het ontbreken van zicht op uitzetting door eiser uitdrukkelijk aan de orde is gesteld ten onrechte verzwegen. In dat geval moet worden aangenomen dat zicht op uitzetting van meet af aan heeft ontbroken en de maatregel dus ook van meet af aan onrechtmatig is. In ieder geval moet de maatregel in dat geval onrechtmatig worden geacht met ingang van de dag volgend op de uitspraak op het eerste beroep dus met ingang van 20 mei 2015.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat, hoewel er ook na 31 augustus 2013 geen lp’s zijn afgegeven door de autoriteiten van Bangladesh, het zicht op uitzetting niet ontbreekt. Er vinden wel presentaties plaats. Dit betekent dat de autoriteiten van Bangladesh wel meewerken aan de verwijderingsprocedure. Als een vreemdeling documenten overlegt, en dat kan een identiteitskaart zijn maar ook een geboortebewijs of een schooldiploma, dan werken de autoriteiten van Bangladesh mee aan terugkeer. Eiser heeft echter geen enkel document overgelegd en heeft ook geen enkele actie ondernomen om documenten te verkrijgen die zijn identiteit en nationaliteit zouden kunnen aantonen. Het voortduren van de bewaring komt dan ook voor rekening en risico van eiser.
2.3
De rechtbank overweegt dat voor de vraag of zicht op uitzetting bestaat mede van belang is of eiser zijn volledige en actieve medewerking verleent aan het onderzoek ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Volgens vaste jurisprudentie wordt bij het niet meewerken door de vreemdeling het zicht op uitzetting in beginsel aanwezig geacht. De rechtbank is van oordeel dat van een actieve en volledige medewerking door eiser bij het onderzoek naar zijn nationaliteit en identiteit geen sprake is zodat zicht op uitzetting in beginsel moet worden aangenomen.
2.4
In het onderhavige geval hebben de autoriteiten van Bangladesh in de periode van 2009 tot heden echter geen enkele lp afgegeven hoewel, zoals verweerder ter zitting van 16 juli 2015 heeft verklaard, er wel presentaties plaatsvinden. Verweerder kon hierbij niet toelichten hoeveel presentaties er in de genoemde periode hebben plaatsgevonden en of dit vreemdelingen betrof die gedocumenteerd of ongedocumenteerd waren en of zij al dan niet meewerkten aan terugkeer.
2.5
De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op de omstandigheid dat er gedurende een periode van inmiddels zes jaar geen lp’s zijn afgegeven door de autoriteiten van Bangladesh en verweerder ter zitting van 16 juli 2015 niet heeft kunnen toelichten of aannemelijk heeft kunnen maken dat er wel een lp wordt verstrekt als een vreemdeling meewerkt en dit evenmin blijkt uit de beslissing van 29 oktober 2013 op het WOB-verzoek, zicht op uitzetting naar Bangladesh op dit moment ontbreekt. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
3.1
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest. Eiser heeft zijn betoog met betrekking tot het ontbreken van zicht op uitzetting ten tijde van het eerste beroep (AWB 15/8995) niet nader onderbouwd en heeft evenmin de overweging van de rechtbank ten aanzien hiervan in de uitspraak van 19 mei 2015 in hoger beroep betwist. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de voortduring van de bewaring na 30 juni 2015, de datum van indiening van het beroep, in redelijkheid niet langer gerechtvaardigd.
4. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser in een huis van bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 1440,-.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,--, en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1440,-- (zegge: veertienhonderd en veertig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 980,-- (zegge: negenhonderd en tachtig euro) te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2015 door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van M.M.J. Mooijer, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden op:
Conc.: MM
Coll:
D: C
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open