ECLI:NL:RBDHA:2015:9233

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2015
Publicatiedatum
5 augustus 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 13892
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep op voortduring van bewaring van vreemdeling met vals document

Op 30 juli 2015 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een vreemdeling die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59c van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, geboren in 1982 en van Indiase nationaliteit, had met een vals Bulgaars document gereisd. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring terecht was voortgezet, omdat er een risico op onttrekken aan het toezicht bestond. De rechtbank stelde vast dat het doel van de bewaring, namelijk de uitzetting van de eiser, nog steeds bestond en dat er zicht was op uitzetting. Eiser had weliswaar aangegeven Nederland te willen verlaten, maar beschikte niet over de benodigde reisdocumenten of financiële middelen om dit te realiseren. De rechtbank verwierp het beroep van eiser op artikel 59c Vw 2000, omdat de maatregel noodzakelijk was en er geen minder dwingende maatregelen beschikbaar waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukte dat inbewaringstelling slechts mag plaatsvinden indien er geen lichter middel voorhanden is dat even effectief is, en dat de bewaring onmiddellijk moet worden opgeheven wanneer het doel niet langer bestaat. De rechtbank concludeerde dat de verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in het opstarten van het laissez passer traject naar India, en dat er geen reden was om aan te nemen dat de uitzetting niet binnen een redelijke termijn zou plaatsvinden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15 / 13892
V-nr: [v-nummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 30 juli 2015 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedag] 1982, van (gestelde) Indiase nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. M. Issa),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. M.M. Luik).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juli 2015. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Motivering

Voor zover de gronden zich richten tegen het opleggen van de maatregel, overweegt de rechtbank dat eiser dat eerder had kunnen en moeten aanvoeren. De rechtbank heeft bij uitspraak van 10 juni 2015 (AWB 15/10463) het opleggen van de maatregel ten aanzien van eiser rechtmatig bevonden.
Verder overweegt de rechtbank dat verweerder voldoende voortvarende handelt. Verweerder heeft en laissez passer (lp) traject India opgestart. Op 16 juni 2015 heeft verweerder gerappelleerd naar een presentatiedatum. Op 29 juni 2015 is eiser in persoon gepresenteerd bij de Indiase autoriteiten. Vervolgens heeft verweerder op 7 juli en 28 juli 2015 gerappelleerd. Verder heeft er op 30 juni 2015 een vertrekgesprek plaatsgevonden met eiser.
Ten aanzien van het zicht op uitzetting overweegt de rechtbank dat verweerder voor het verstrekken van een lp afhankelijk is van de Indiase autoriteiten. Een presentatie bij India heeft plaatsgevonden en dit is nog niet zo lang geleden (4 weken) dat nu al gezegd kan worden dat er geen lp zal worden afgegeven. Bovendien kan eiser een en ander bespoedigen door zelf enige relevant informatie te verschaffen en/of documenten te overleggen. Het zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt niet.
Ten aanzien van het beroep op artikel 59c Vw 2000 overweegt de rechtbank dat op grond van het eerste lid van dit artikel Onze Minister een vreemdeling slechts in bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b stelt, voor zover geen minder dwingende maatregelen doeltreffend kunnen worden toegepast. Op grond van het tweede lid van dit artikel blijft bewaring van een vreemdeling achterwege of wordt beëindigd, indien deze niet langer noodzakelijk is met het oog op het doel van de bewaring.
In de memorie van toelichting van de Wijzigingswet (Kamerstukken II 2014-15, 34088, 3, blz.32) staat met betrekking tot deze bepaling het volgende.
“Inbewaringstelling is een inbreuk op de bewegingsvrijheid van de vreemdeling. Een dergelijke beperking is slechts toegestaan indien deze noodzakelijk is met het oog op een welomschreven maatschappelijk belang en proportioneel is met het oog op het realiseren van dit belang. Hierom kan inbewaringstelling slechts plaatsvinden indien er geen lichter middel voorhanden is, dat even effectief is. Deze algemene vereisten gelden voor alle vormen van inbewaringstelling, en zijn een nadere specificatie van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur bij de uitoefening van de bevoegdheid tot inbewaringstelling.
Bewaring dient met onmiddellijke ingang te worden opgeheven wanneer het doel voor de inbewaringstelling niet langer bestaat, en er geen andere grond voor het voortzetten van de inbewaringstelling bestaat. Ook dient de bewaring onmiddellijk te worden opgeheven wanneer de vreemdeling heeft aangegeven Nederland te willen verlaten en hiervoor de gelegenheid bestaat.”
Verweerder heeft de maatregel terecht laten voortduren en geen aanleiding gezien om een lichter middel op te leggen. De maatregel is onder andere gegrond op het feit dat eiser met een vals Bulgaars document heeft gereisd. Dit is reeds voldoende reden om het risico op onttrekken aan te nemen en geen lichter middel toe te passen.
Verder bestaat het doel van de bewaring, te weten uitzetting van eiser, nog steeds, en is er nog steeds zicht op uitzetting. Eiser zegt wel zelf weg te willen gaan, maar hij heeft geen reisdocumenten en geen middelen om zijn terugreis te bekostigen, zodat voor hem niet de gelegenheid bestaat om Nederland op eigen gelegenheid te verlaten. Het beroep op artikel 59c van de Vw 2000 faalt.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
H.C. Hagen mr. M.J.M. Langeveld
griffier rechter
afschrift verzonden op:
Conc.: HH
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.