Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser 1] en anderen genoemd in bijlage 1 (bijgevoegd),
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
De arbeidsmarktaantekening van de verlengde verblijfsvergunningen luidt ‘arbeid toegestaan, mits een tewerkstellingsvergunning (twv) is verleend’.
Bij faxberichten van 8 juni 2015 en 23 juni 2015 hebben eisers respectievelijk verweerder de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
Overwegingen
In de bestreden besluiten die betrekking hebben op de afwijzing van de aanvragen tot verlenging van de verblijfsvergunningen heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen geldige twv is overgelegd. Eisers komen niet in aanmerking voor vrijstelling van het vereiste tot het overleggen van een twv, omdat zij niet vrij zijn op de arbeidsmarkt.
In alle bestreden besluiten heeft verweerder aan zijn standpunt ten grondslag gelegd dat uit artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) volgt dat eisers niet vrij zijn op de arbeidsmarkt. Ingevolge die bepaling, zoals die geldt na 1 januari 2014, wordt aan eisers pas een arbeidsmarktaantekening afgegeven waaruit blijkt dat aan de verblijfsvergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid of hoeven zij geen geldige twv meer te overleggen, nadat zij een onafgebroken periode van vijf jaar hebben beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning. Eisers hebben niet gedurende een onafgebroken periode van vijf jaar beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning.
Eisers merken op dat het ook voor andere bestuursorganen mogelijk is besluiten te ondertekenen en dat de IND het in sommige gevallen ook doet. Door het ontbreken van een handtekening is de persoon achter het besluit niet aanspreekbaar. Ook uit artikel 2:16 Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat aan een vereiste van een (elektronische) ondertekening moet zijn voldaan. Dat geldt niet alleen voor de aanvrager of belanghebbende, maar ook voor de betrokken ambtenaar.
De stelling van eisers dat het wel mogelijk is om besluiten te ondertekenen en dat dit in de praktijk ook voorkomt, zowel bij de IND als bij andere bestuursorganen, brengt niet mee, wanneer in het geval van een geautomatiseerd aangemaakte brief die ondertekening ontbreekt, dat, anders dan overwogen in voornoemde uitspraken, geen sprake is van een rechtsgeldig besluit.
Uit de bestreden besluiten blijkt dat deze zijn genomen namens verweerder en dat onderaan de besluiten tevens de naam van de ambtenaar staat vermeld die het besluit namens verweerder heeft genomen. Zoals verweerder ter zitting heeft bevestigd, is die ambtenaar derhalve aanspreekbaar op het genomen besluit.
De verwijzing naar artikel 2:16 Awb leidt evenmin tot een ander oordeel. Artikel 2:16 Awb regelt uitsluitend onder welke voorwaarden is voldaan aan een vereiste van ondertekening door middel van een elektronische handtekening. Artikel 2:16 Awb bepaalt niet dat een besluit dient te zijn voorzien van een handtekening. Daarnaast geldt artikel 2:16 Awb voor langs elektronische weg verzonden berichten, terwijl het in dit geval niet gaat om besluiten die elektronisch zijn verzonden. De besluiten, in een elektronisch systeem vervaardigd, zijn immers per gewone post aan eisers toegezonden. Artikel 2:16 Awb heeft geen betrekking op die situatie.
De beroepsgrond slaagt niet.
Eisers voeren voorts aan dat op grond van het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel verweerder ten onrechte niet de door hen verlangde arbeidsmarktaantekening heeft verleend op grond waarvan zij vrije toegang hebben tot de arbeidsmarkt, dan wel ten onrechte de aanvragen tot verlenging van hun verblijfsvergunning heeft afgewezen wegens het ontbreken van een twv. Zij konden er gerechtvaardigd op vertrouwen dat na 1 januari 2014 geen twv meer was vereist.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, Wav (oud) werd een zodanige aantekening afgegeven aan een vreemdeling die gedurende een ononderbroken tijdvak van drie jaar had beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland had gevestigd.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, Wav (nieuw) wordt een zodanige aantekening afgegeven aan een vreemdeling die gedurende een ononderbroken tijdvak van vijf jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd.
.De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
1. Deze richtlijn bepaalt:a) één enkele aanvraagprocedure voor het verstrekken van een gecombineerde vergunning aan onderdanen van derde landen om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven met het oog op werk, teneinde de procedures in verband met hun toelating te vereenvoudigen en de controle van hun status gemakkelijker te maken; enb) een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, ongeacht de doeleinden waarvoor zij oorspronkelijk tot het grondgebied van die lidstaat waren toegelaten, gebaseerd op gelijke behandeling ten opzichte van de onderdanen van deze lidstaat.2. Deze richtlijn laat de bevoegdheden van de lidstaten ten aanzien van het toelaten van onderdanen van derde landen tot hun arbeidsmarkt, onverlet.
Artikel 12 van de Richtlijn, waarop eisers zich beroepen, heeft betrekking op het recht van werknemers uit derde landen die reeds zijn toegalaten tot de arbeidsmarkt op gelijke behandeling ten opzichte van nationale onderdanen in het kader van arbeidsvoorwaarden. Deze bepaling heeft derhalve geen betrekking op de voorwaarden voor werknemers uit derde landen voor de vrije toegang tot de arbeidsmarkt, dat juist aan de eigen bevoegdheid van de lidstaten is overgelaten.
De beroepsgrond slaagt niet.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen onder 3.3.2.2 heeft artikel 12 van Richtlijn 2011/98 geen betrekking op een gelijk recht op (vrije) toegang tot de arbeidsmarkt voor werknemers uit derde landen.
De beroepsgrond slaagt niet.
In het zesde lid is, voor zover hier van belang, bepaald dat in andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, de verblijfsvergunning kan worden verleend.
Artikel 3.31 voorziet in een aanspraak op de verlening van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst. Indien na toetsing aan prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt een tewerkstellingsvergunning is afgegeven, staat daarmee het wezenlijk Nederlands belang vast en wordt de verblijfsvergunning verleend (eerste lid), tenzij niet wordt voldaan aan de algemene voorwaarden.[…]
Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, betekent dat nog niet dat de verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid in loondienst niet kan worden verleend. Indien een tewerkstellingsvergunning anders dan na toetsing aan prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt is afgegeven, of niet is vereist, kan eveneens een verblijfsvergunning worden verleend. Zo staat dit artikel niet de vergunningverlening in de weg aan de vreemdeling, die drie jaren arbeid heeft verricht waarvoor na toetsing aan het prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt een tewerkstellingsvergunning was afgegeven, en die om die reden vrij is op de arbeidsmarkt, ook indien er met zijn werkzaamheden niet (langer) een wezenlijk Nederlands belang is gediend. De omstandigheden waaronder de vergunning ook daadwerkelijk zal worden verleend, zullen worden geregeld in de Vreemdelingencirculaire.”6.2.2 Uit artikel 3.31, eerste lid, Vb volgt dat voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid in loondienst als voorwaarde geldt, dat voor de te verrichten werkzaamheden een twv is afgegeven. Uit de Nota van Toelichting bij artikel 3.31 Vb, zoals hierboven aangehaald, volgt dat de wetgever de mogelijkheid van die voorwaarde af te wijken, als bedoeld in het zesde lid, heeft bedoeld voor de situatie dat een twv niet (meer) is vereist, zoals in de situatie dat een vreemdeling na drie jaar te hebben beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning vrij is op de arbeidsmarkt, als bedoeld in het toen geldende artikel 4, tweede lid, Wav (oud), en thans na vijf jaar, als bedoeld in artikel 4, tweede lid, Wav (nieuw). Verweerder heeft zich daarom op goede gronden op het standpunt gesteld dat, omdat voornoemde termijn van vijf jaar in artikel 4, tweede lid, Wav dwingend is voorgeschreven en die termijn nog niet is verstreken, artikel 3.31, zesde lid, Vb geen grond biedt om af te wijken van het twv-vereiste om redenen die verband houden met het niet voldoen aan die termijn en de wijziging van artikel 4, tweede lid, Wav per 1 januari 2014. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat de situatie van eisers valt onder een van de situaties zoals beschreven in het beleid van verweerder, neergelegd in de paragrafen B5/2.1.1 en B5/2.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), zoals die luidden ten tijde van belang, waarin verweerder met toepassing van artikel 3.31, zesde lid, Vb een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid verleent.
Beslissing
RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bijlage 1
AWB nummers en namen eisers
AWB 14/16782 [eiser 23]
Bijlage 2
AWB nummers
14/16535
14/16219
14/14839
Bijlage 3
AWB nummers
14/16782