ECLI:NL:RBDHA:2015:9595
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bestuursrechtelijke procedure over leges voor verblijfsaanvraag en de motivering van het besluit
In deze bestuursrechtelijke zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2015 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Schaap, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. C. Brand. Eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid, welke door verweerder bij besluit van 30 juli 2014 was afgewezen. Het bezwaar van eiser tegen dit primaire besluit werd bij besluit van 4 november 2014 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde tegen dit bestreden besluit.
De rechtbank oordeelde dat het door verweerder geheven legesbedrag van € 861,- niet voldoende was gemotiveerd. De rechtbank stelde vast dat de overgelegde stukken niet konden aantonen dat dit legesbedrag gerelateerd was aan de kostprijs van de behandeling van de aanvraag van eiser. De rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de stukken vooral betrekking hadden op de kostenopbouw van leges voor verblijfsaanvragen per 1 juli 2011, vóór de inwerkingtreding van de Wet modern migratiebeleid, die beoogde de procedures te vereenvoudigen en de kostprijs te verlagen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en verklaarde het beroep gegrond.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij ook het door eiser betaalde griffierecht van € 165,00 aan hem moest worden vergoed. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 980,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken en is ondertekend door rechter mr. F. Wegman en griffier mr. C.L. Heins.