ECLI:NL:RBDHA:2015:9695
Rechtbank Den Haag
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Tijdelijke strafonderbreking in kort geding; niet-ontvankelijkheid van de eiser
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2015 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de eiser, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting, verzocht om tijdelijke strafonderbreking op medische gronden. De eiser, die een gevangenisstraf van vier jaar ondergaat, heeft verschillende medische problemen, waaronder hypertensie en een aneurysma. De behandelend arts heeft verzocht om opname in een ziekenhuis voor medische behandeling, maar de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft het verzoek om strafonderbreking afgewezen, met het argument dat in detentie voldoende medische zorg kan worden geboden.
De eiser heeft vervolgens een beroepschrift ingediend bij de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de eiser niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen, omdat besluiten over strafonderbreking voorbehouden zijn aan de Staatssecretaris en de RSJ. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de beroepsprocedure bij de RSJ voldoende waarborgen biedt en dat de eiser niet kan worden ontvangen in zijn vorderingen bij de civiele rechter. De eiser is veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het gesloten stelsel van rechtsmiddelen en de noodzaak om gebruik te maken van de beschikbare rechtsgang bij de RSJ voor verzoeken tot strafonderbreking. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat er geen plaats is voor ingrijpen in deze zaak, gezien de mogelijkheid voor de eiser om zijn verzoek via de RSJ te laten behandelen.