Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2015 in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
Eiser was in Iran werkzaam voor het ministerie van Defensie. De inlichtingendienst kwam erachter dat zijn moeder was getrouwd met iemand met een politiek verleden, de heer [persoon 1] . Eiser werd daarom aangehouden en verhoord. Hij werd verdacht van samenwerking met binnenlandse en buitenlandse vijanden van de Staat vanwege zijn relatie met de heer [persoon 1] . Gedurende zijn detentie hebben er bij eiser huiszoekingen plaatsgevonden, waarbij boeken over agnosticisme zijn aangetroffen waardoor hij wordt beschouwd als een afvallige. Eiser werd tijdelijk vrijgelaten na betaling van een borgsom. Eiser heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt om – illegaal – naar Nederland te vluchten. Eiser vreest bij een gedwongen terugkeer naar Iran voor vervolging wegens zijn band met de heer [persoon 1] , zijn illegale uitreis, dan wel omdat hij beschouwd kan worden als afvallige.
- De Iraanse nationaliteit van eiser;
- De moeder van eiser heeft een relatie met een persoon die gezien wordt als vijand van de Iraanse staat. Eiser stelt als gevolg hiervan te zijn verhoord op zijn werk bij het ministerie van Defensie;
- Ten gevolge van bovengenoemde relatie is eiser gearresteerd en gemarteld, waarna hij Iran heeft ontvlucht;
- Eiser stelt dat hij agnost is en dat hij werd beschuldigd van afvalligheid.
Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser vanwege de band met de heer [persoon 1] is verhoord op zijn werk, noch dat hij is gearresteerd en gemarteld. Evenmin neemt verweerder aan dat eiser bij terugkeer naar Iran vervolgd dreigt te worden omdat hij agnost is, nu eiser stelt daarom geen problemen te hebben ondervonden terwijl eiser anderzijds heeft verklaard dat afvalligen direct kunnen worden geëxecuteerd. Ten slotte neemt verweerder niet aan dat eiser op de door hem gestelde wijze zonder toestemming is uitgereisd.
Nee. En als u vraagt wat mijn religie is, dan zeg ik dat ik op dit moment geen religie heb. Mensen zoals ik, met een dergelijk gedachtegoed, hebben respect voor andere gelovigen. We zullen nooit vragen waarom zij dergelijke overtuigingen hebben. Andersom is het anders, aan mij zal worden gevraagd waarom ik niet bid.”
“
Apostasie (geloofsafval) is niet opgenomen in het Iraanse wetboek van strafrecht maar wordt in het juridisch systeem wel behandeld als een strafbaar feit. (…) Tegenwoordig vindt vervolging plaats met toepassing van de strafwetsartikelen die zien op misdrijven tegen de staatsveiligheid. Moharebeh (vijandschap jegens God en daardoor tegen de staat) en Mofsed-e-filarz (verspreiden van corruptie jegens de sociale orde) zijn daarbij de meest gehoorde aanklachten. Ook hiervoor is de doodstraf mogelijk. In de verslagperiode werd meerdere malen de doodstraf voor Moharebeh opgelegd.”
Uit voorgaande passage volgt dat geloofsafval (apostasie) in Iran niet geaccepteerd wordt en wordt behandeld als ernstig strafbaar feit. Nu eiser als agnost beschouwd kan worden en ten minste volgens zijn eigen verklaring niet langer als moslim, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet zonder nadere motivering op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser zal kunnen terugkeren naar Iran zonder vrees voor vervolging. Verweerder heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat eiser als agnost bij terugkeer naar Iran niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij te vrezen heeft voor vervolging of een met artikel 3 van het EVRM strijdige behandeling.
Conclusie
Ten aanzien van eisers agnosticisme en afwending van de islam heeft verweerder echter onvoldoende gemotiveerd dat eiser daarom bij terugkeer naar Iran niet hoeft te vrezen voor vervolging. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder het bestreden besluit ten aanzien van dit relevante element van eisers asielrelaas onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en gemotiveerd, zodat dit besluit in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb is genomen.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 27 maart 2015;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, begroot op € 980,-.