ECLI:NL:RBDHA:2015:9984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
24 augustus 2015
Zaaknummer
C/09/474006 / HA ZA 14-1097
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een lening en geschillen over ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Vrienden van het Vegetarisch Centrum en van het Vegetarisch Verzorgingstehuis Felixoord (hierna: Vriendenstichting) en de gedaagden, waaronder [gedaagde partij 3] en [gedaagde partij 4]. Vriendenstichting vorderde een bedrag van € 125.000 op basis van een schuldbekentenis die door [gedaagde partij 3] was ondertekend. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde partij 3] verplicht was tot terugbetaling van dit bedrag, vermeerderd met wettelijke rente, omdat hij in verzuim was geraakt door het niet tijdig terugbetalen. De rechtbank verwierp echter de vorderingen van Vriendenstichting tegen [gedaagde partij 4] en [gedaagde partij 2] op basis van ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad, omdat er onvoldoende bewijs was dat deze gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld of dat zij ongerechtvaardigd waren verrijkt door de transactie. De rechtbank compenseerde de proceskosten tussen de partijen, waardoor iedere partij haar eigen kosten droeg.

De zaak begon met een vordering van Vriendenstichting tegen [gedaagde partij 3] voor de terugbetaling van een lening van € 125.000, die was verstrekt voor de aankoop van een landgoed. De rechtbank heeft de feiten en de rechtsverhouding tussen de partijen zorgvuldig onderzocht, inclusief de rol van de gedaagden en de geldleningsovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat de schuldbekentenis een geldlening betrof en dat [gedaagde partij 3] zich niet aan zijn verplichtingen had gehouden. De vorderingen tegen de andere gedaagden werden afgewezen, omdat er geen bewijs was van hun betrokkenheid bij de wanprestatie van [gedaagde partij 3].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/474006 / HA ZA 14-1097
Vonnis van 22 juli 2015
in de zaak van
1. de
STICHTING VRIENDEN VAN HET VEGETARISCH CENTRUM EN VAN HET VEGETARISCH VERZORGINGSTEHUIS FELIXOORD,
gevestigd te Oosterbeek,
eisende partij 1,
advocaat mr. J.E.M. Oude Kempers te Arnhem,
tegen

2 [gedaagde partij 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
3.
[gedaagde partij 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[gedaagde partij 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partijen 2, 3 en 4,
advocaat mr. D.H. Sterke te Rotterdam.
Eiseres 1 zal hierna Vriendenstichting worden genoemd. Gedaagden 2 t/m 4 zullen afzonderlijk [gedaagde partij 2] , [gedaagde partij 3] en [gedaagde partij 4] en gezamenlijk gedaagden worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft bij het wijzen van dit vonnis rekening gehouden met de inhoud van de volgende processtukken, uit welke opsomming ook het procesverloop blijkt:
  • de dagvaarding van 16 juni 2014 tegen de eerste rolzitting van 24 september 2014, met de producties 1 t/m 44 en met de beslagstukken 1 t/m 20;
  • de conclusie van antwoord van 5 november 2014, met de producties 1 t/m 31;
  • het comparitievonnis van 19 november 2014 en de beschikking datumbepaling van 28 januari 2015 van de rechtbank;
  • de brief van 20 april 2015 van mr. Oude Kempers met als bijlage het faillissementsvonnis van gedaagde partij 1 [Y B.V.] BV van 24 maart 2015;
  • het (herhaalde) pleitverzoek van mr. Oude Kempers van 30 april 2015 en het akkoord daarop van de rechtbank bij beschikking van 19 mei 2015;
  • de brief van 2 juni 2015 van mr. Oude Kempers met als bijlage haar akte met haar extra producties 45 t/m 61;
  • de brief van 2 juni 2015 van mr. Sterke met als bijlage zijn extra producties 32 t/m 51;
  • de pleitnotities van mr. Oude Kempers en mr. Kalisvaart van 18 juni 2015;
  • de pleitnotities van mr. Sterke van 18 juni 2015;
  • het door de rechtbank opgemaakte proces-verbaal van de zitting van 18 juni 2015 (pleidooi met comparitie van partijen);
  • de brief van mr. Sterke van 5 juli 2015 over de inhoud van het proces-verbaal;
  • de brieven van mr. Oude Kempers van 9 en 13 juli 2015 in reactie daarop.
1.2.
In deze procedure zijn of waren de eisende partijen 1) Vriendenstichting, 2) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X B.V.] B.V. (hierna: [X B.V.] ) en 3) [A] (hierna: [A] ) en de gedaagde partijen 1) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Y B.V.] (hierna: [Y B.V.] ), 2) [gedaagde partij 2] , 3) [gedaagde partij 3] en 4) [gedaagde partij 4] .
De zaken van de eisende partijen 1 t/m 3 tegen de op 24 maart 2015 gefailleerde gedaagde 1) [Y B.V.] zijn in deze procedure op grond van artikel 29 Faillissementswet (Fw) van rechtswege geschorst en vervolgens ter zitting van 18 juni 2015 om die reden verwezen naar de parkeerrol van 7 oktober 2015.
De zaken van de eisende partijen 2) [X B.V.] en 3) [A] tegen gedaagde partijen 2) [gedaagde partij 2] , 3) [gedaagde partij 3] en 4) [gedaagde partij 4] zijn ter zitting van 18 juni 2015 wegens schikking tussen die partijen doorgehaald.
1.3.
Ter zitting van 18 juni 2015 is in de resterende zaken van eisende partij 1) Vriendenstichting tegen gedaagden 2) [gedaagde partij 2] , 3) [gedaagde partij 3] en 4) [gedaagde partij 4] vonnis bepaald op vandaag, 22 juli 2015.

2.De feiten

2.1.
Vriendenstichting, opgericht op 17 november 1981, heeft blijkens haar statuten tot doel:
“het bevorderen van het vegetarisme in alle verschijningsvormen en meer in het bijzonder het verlenen van financiële steun aan de stichting “ Stichting Philadelphia Vegetarisch Centrum” en de stichting “Stichting Philadelphia Vegetarisch Zorgcentrum Felixoord” of een andere rechtspersoon welke een relatie heeft met de identiteit of het werkveld.”Mevrouw [B] (hierna: [B] ) en de heer [C] (hierna: [C] ) zijn sinds 1 oktober 2009, respectievelijk 1 februari 2013 bestuurders van Vriendenstichting.
2.2.
De stichting Stichting Philadelphia Vegetarisch Centrum (hierna: Stichting VC) is een particuliere instelling die woonvoorzieningen verzorgt voor oudere vegetariërs die nog geheel zelfstandig kunnen wonen. De Stichting Philadelphia Vegetarisch Zorgcentrum Felixoord (hierna: Stichting Felixoord) exploiteerde een verzorgingstehuis in Oosterbeek, Felixoord geheten, voor oudere vegetariërs die niet meer zelfstandig konden wonen. [B] is tot 1 april 2009 directeur in loondienst geweest bij de Stichting VC.
2.3.
[Y B.V.] , opgericht op 27 mei 2013, heeft een onderneming gedreven met als activiteiten - volgens het handelsregister van de Kamer van Koophandel - het beheren en administreren van roerende en onroerende goederen, zaken en rechten, hetzij als gevolmachtigde van de eigenaar, hetzij door die goederen, zaken en rechten in eigendom te verwerven en te houden met alle eigenaarsbevoegdheden, ook die tot vervreemding, bezwaring, een en ander voor rekening van derden.
2.4.
[Y B.V.] is op 24 maart 2015 failliet verklaard. Bestuurders van [Y B.V.] zijn geweest [gedaagde partij 2] (van 27 mei - 2 december 2013 en van 12 december 2013 - 1 februari 2015), North Atlantic Technologies B.V. (met [gedaagde partij 2] als bestuurder en enig aandeelhouder, van 3 december - 12 december 2013), [gedaagde partij 3] (vanaf 1 februari 2015, geregistreerd vanaf 16 februari 2015). Aandeelhouders van [Y B.V.] ten tijde van het faillissement waren [gedaagde partij 3] (1%) en [gedaagde partij 4] (99%).
2.5.
Op 23 maart 2004 zijn Stichting Felixoord (destijds geheten Stichting Vegetarisch Verzorgingscentrum Felixoord) en Stichting VC (destijds geheten Stichting Vegetarisch Centrum) een samenwerkingsovereenkomst aangegaan met de Protestants-Christelijke Stichting Philadelphia Zorg (hierna: Stichting Philadelphia Zorg). Daarbij is onder meer overeengekomen dat Stichting Felixoord en Stichting VC dochterstichtingen zouden gaan vormen van Stichting Philadelphia Zorg.
2.6.
Stichting Philadelphia Zorg heeft geïnvesteerd in vastgoedprojecten, waaronder een project met betrekking tot Landgoed Kasteel [Het Landgoed] te [plaats 1] , gemeente [gemeente] (hierna: [Het Landgoed] ). Op 21 augustus 2006 heeft Stichting Philadelphia Zorg besloten tot aankoop van [Het Landgoed] . Aan dit besluit is uitvoering gegeven door middel van een tweetal koopovereenkomsten, één met als koper de Stichting tot instandhouding van het landgoed en kasteel [Het Landgoed] ten behoeve van de Stichting VC (hierna: Stichting Behoud [Z] ), betreffende de aankoop van een landgoed, kasteel, koetshuis en overige historische opstallen en één met als koper de Stichting VC, betreffende een aangrenzend perceel met woongebouw, gymnastiekzaal, bijgebouwen en verdere toebehoren. Levering van de desbetreffende kadastrale percelen en opstallen heeft plaatsgevonden op 1 september 2006.
2.7.
De diverse vastgoedprojecten van Stichting Philadelphia Zorg, waaronder het project [Het Landgoed] , hebben geleid tot grote verliezen. Stichting Philadelphia Zorg is in financiële problemen komen te verkeren en heeft branchevreemde onderdelen moeten afstoten. De beoogde restauratie van de opstallen die onderdeel waren van [Het Landgoed] is als gevolg van de financiële problemen niet gerealiseerd. [Het Landgoed] is te koop gezet.
2.8.
[gedaagde partij 3] heeft zich geïnteresseerd getoond in de aankoop van [Het Landgoed] . Met het oog op de aankoop heeft mr. [de notaris] , notaris (hierna: de notaris), op verzoek van [Y B.V.] ten behoeve van Stichting Philadelphia Zorg de financiële gegoedheid van [Y B.V.] , de beoogde koper van het Landgoed, en de heer [D] (hierna: [D] ), die aan de zijde van [Y B.V.] als makelaar is ingeschakeld, geverifieerd. Bij e-mailbericht van 2 september 2013 heeft de notaris aan de heer [E] , directeur van Stichting Philadelphia Zorg, een
“verificatie eigen geld ter grootte van 4,5 miljoen euro, welke op naam is gesteld van [Y B.V.] en de heer [D] ”doen toekomen, verwoord in een brief van diezelfde datum aan Stichting Philadelphia Zorg. In de brief van 2 september 2013 is vermeld:
“Geachte heer [E]
Op verzoek van [Y B.V.] bevestig ik u dat door mij is geverifieerd de financiele gegoedheid van [Y B.V.] en de heer [D] , middels Bank Statement. Uitgegeven door de Banco di Napoli op 14 Januari 2011. onder referentie [nummer] .
Voor de onderhavige transactie is beschikbaar een bedrag van € 4.500.000,- plus kosten.
Volgens verklaring van de Bank zijn de gelden vrij en onbezwaard en is de herkomst daarvan bekend en geverifieerd. De Bank Statement bevindt zich onder mij.
De UBO van LTS Global Group LId is mij bekend en is client van ons kantoor gedurende meer dan vijf jaar.
Volgens verklaring van de Bank zijn de gelden vrij en onbezwaard en is de herkomst daarvan bekend en geverifieerd.
Tot nadere toelichting ben ik vanzelfsprekend bereid,”
2.9.
De door de notaris genoemde “Bank Statement van Banco di Napoli”, volgens de tekst daarvan afgegeven door
“Director [F] ”, dateert van 14 januari 2011 en bevat de volgende tekst:
To Whom it May Concern,This letter has been issued at the request of LTS GLOBAL GROUP Ltd for the following purpose: This “ACCOUNT STATEMENT” is made and entered into as the 14h of January 2011, by and among BANCO DI NAPOLI (“Bank”), LTS GLOBAL GROUP Ltd (“Company”).
This is to certify that above mentioned Company LTS GLOBAL GROUP Ltd, with above mentioned offices, is maintaining a business account with us. The Company currently has in excess of € 27.000.000,- (Euro twenty-seven million) in our banks as of this date. At the request of the Company this amount remains blocked to assist FLEXIGROUP B.V. with the acquisition of property assets located in the Netherlands.We confirm that these funds are fully free of any liens , debts and/or encumbrances and are clean, clear and of non-criminal origin.This letter is given at the specific request of the customer without any risk and responsibility on the part of the Bank and its officials.”
2.10.
[gedaagde partij 3] heeft op 2 september 2013 het e-mailbericht en de brief van 2 september 2013 van de notaris aan Stichting Philadelphia Zorg met de “Bank Statement” per e-mail aan [B] doorgestuurd.
2.11.
Bij e-mailbericht van 4 september 2013 heeft [E] aan onder meer [D] bericht
: “Morgen hebben wij telefonisch contact, centraal staat voor mij het volgende. De gevraagde bank statement hebben wij niet gekregen, de verklaring van de notaris dat hij een dergelijke statement heeft gezien blijkt een brief van de bank te zijn waarbij mogelijk allerhand interpretaties mogelijk zijn van de beoordeling van de assets, bovendien is de vermoedelijke bank brief afkomstig uit januari 2011, meer dan 2 jaar oud, kortom wat hebben we hier precies, vermoedelijk kunt u dit morgen verklaren, vriendelijke groet”Dat e-mailbericht van 4 september 2013 van [E] aan [D] is diezelfde dag per e-mail door [D] doorgestuurd aan [gedaagde partij 3] en door [gedaagde partij 3] vervolgens aan [B] .
2.12.
Op 9 september 2013 heeft [gedaagde partij 3] aan [B] een e-mailbericht van hem aan de notaris doorgestuurd, met daarin onder meer het volgende:
“Beste [....] , dit is de teksten de email, de scan is gewoon het origineel uit jouw files. Check het maar even…Geachte heer [E] ,LTS GLOBAL GROUP en haar werkmaatschappijen, a.o. [Y B.V.] BV.De uiteindelijke belanghebbende van bovengenoemd bedrijf is een klant van ons voor de laatste 5 (vijf) jaar. Gedurende deze periode heeft ze geopereerd binnen de geldende normen, zijn diverse kredietcontroles goedgekeurd en is de aflossing geschiedenis naar tevredenheid van grote financiele instellingen en banken in Zwitserland, Italië en Nederland.Zoals gevraagd door LTS GLOBAL GROUP Ltd, Hierbij bevestig ik het bestaan van het bankafschrift uitgezonden door Banco di Napoli op 14 januari jl., onder vermelding [nummer] ., de looptijd vanuit de bank is afgegeven voor 3 jaar.Volgens de verklaringen van de bank: zijn de fondsen vrij en onbezwaard en van bekende en geverifieerde herkomst.De hiervoor genoemde bankafschrift wordt alleen door ons kantoor ter verificatie afgegeven aan partijen, tevens vind hier ook de eventuele overdracht plaats indien partijen naar tevredenheid kunnen afwikkelen.Voor verdere informatie kunt u contact met mij opnemen. [de notaris] ”2.13. Bij brief van 30 september 2013 heeft [gedaagde partij 2] namens [Y B.V.] aan ene “mr. [G] ” het volgende bericht:
“After the response on the 4th of September from the health care facility “Philadelphia” received from your notary public, your proof of funds have accomplished some questions and we realized that you are not able to qualify and meet the requirements for financing on this particular project in [Z] at this moment.As you have agreed with our stake/share-holder mr [gedaagde partij 3] , we will cancel all our agreements and from here we will find a new financing partner to finalize this mission. We thank you very much for your time and efforts. After further consideration of the contract, I have decided that the terms and consitions do not particularly suit our situation and I would like to cancel this contract without penalty.Please confirm that our contract has been cancelled and we do not have to pay any cancellation fees, I can be contacted during the day on above mentioned numbers.”
2.14.
[gedaagde partij 3] als “schuldenaar” en [B] en [C] namens Vriendenstichting als “schuldeiser” hebben een op 12 november 2013 gedateerd stuk met de kop “SCHULDBEKENTENIS” ondertekend. De tekst van die schuldbekentenis luidt als volgt.
“ De ondergetekende:
De heer [gedaagde partij 3] (…) hierna te noemden: schuldenaar, schuldenaar stelt zich privé borg stelt voor de schuld en staat garant staat voor nakoming van de bepaalde verplichting.
verklaart wegens op heden ter leen ontvangen gelden schuldig te zijn aan De stichting Stichting Vrienden van het Vegetarisch Centrum en van het Vegetarisch Verzorgingstehuis Felixoord. statutair gevestigd te Oosterbeek, gemeente Renkum, kantoorhoudende te (6741 IR) Lunteren aan de Hessenweg 116, rechtsgeldig vertegenwoordigd door haar gezamenlijk bevoegde bestuurders mevrouw [B] en de heer [C] , verkort aangeduid met:
“Vriendenstichting Vegetarisch Centrum Felixoord” en hierna ook te noemen “Vriendenstichting”;
De lening of som bedraagt € 125.000 (honderdvijfentwintigduizend Euro). Dit bedrag dient de schuldenaar terug te betalen.en voorts onder de volgende bepalingen en bedingen:
de ‘Stichting Vrienden van het Vegetarisch centrum” verschaft deze lening aan de heer [gedaagde partij 3] om de financiering van de aankoop van “ [Het Landgoed] ” veilig te stellen, de gelden worden gebruikt om een bridge-financiering ten bate van de aankoop van bovengenoemde te faciliteren en het eerste recht te verkrijgen.
1. Behoudens de gevallen van onmiddellijke opeisbaarheid als hierna onder sub. 4 vermeld, zal de hoofdsom of het restant daarvan worden afgelost op uiterlijk 31 december 2013. (…)”
2.15.
Bij e-mailbericht van 12 november 2013, met daarbij gevoegd de hiervoor genoemde ondertekende “SCHULDBEKENTENIS” en een kopie van zijn Zwitserse rijbewijs, heeft [gedaagde partij 3] aan [B] laten weten:
“(…) Hierbij de schuld bekentenis aangaande de Bridge Finaciering ten bate van de aankoop van [Het Landgoed] .
Aangaande de mededeling dat ik prive borg sta voor deze overeenkomst, en mijn personalia.
De aankoop wordt gegeneerd door de Besloten Vennootschap [Y B.V.] BV, jullie bekend, de bridge zal ook door deze entiteit worden gebruikt, als aandeelhouder van deze sta ik prive borg voor de lening aangegaan met stichting.
Graag om de snelheid van de transactie te bewerkstelligen, kan dit bedrag overgemaakt worden op rekening ABN AMRO rekening van [gedaagde partij 4] [rekeningnummer] te [plaats 2] .(…)”
2.16.
Vriendstichting heeft op 12 november 2013 het bedrag van € 125.000 gestort op het in dit e-mailbericht genoemde rekeningnummer ten name van [gedaagde partij 4] .
2.17.
Op 13 december 2013 zijn twee koopovereenkomsten gesloten betreffende de koop van [Het Landgoed] , één tussen [Y B.V.] en Stichting Behoud [Z] en één tussen [Y B.V.] en Stichting VC. [Y B.V.] diende uiterlijk 25, respectievelijk 24 maart 2014 een waarborgsom te voldoen. Levering van de verkochte percelen en opstallen diende uiterlijk 1 december 2014 plaats te vinden. De verschuldigde waarborgsommen zijn niet voldaan en levering van het verkochte heeft niet plaatsgevonden. Daarna zijn de koopovereenkomsten ontbonden.
2.18.
Bij brief van 2 januari 2014 heeft [B] namens Vriendenstichting aan [gedaagde partij 2] als directeur van [Y B.V.] bericht:
“Aansluitend aan de vele gesprekken die we in de afgelopen maanden met u hebben gevoerd, bevestigen wij u dat wij het plan met betrekking tot de ontwikkelingen rond het “ [Het Landgoed] ” graag willen ondersteunen.
De Vriendenstichting heeft in de achterliggende periode het projekt “wonen met gelijkgestemden” als een belangrijke doelstelling gezien en naar realisatie daarvan gestreefd.
Om een en ander te kunnen gaan ontwikkelen is de stichting bereid om samen met u te komen tot een optimalisatie van de plannen.
Wij vinden het van groot belang om dit bijzondere projekt gezamenlijk vorm te gaan geven.
Wij zien uit naar een samenwerking met u en wij zijn bereid om een bedrag van maximaal € 300.000 hiervoor beschikbaar te stellen. De condities daarvoor dienen we nader te bespreken.”
2.19.
Bij brief van 26 januari 2014 heeft [B] namens Vriendenstichting aan [gedaagde partij 2] als directeur van [Y B.V.] bericht:
“In onze brief van 2 januari jl. hebben wij aangegeven bereid te zijn uw initiatief met betrekking tot het ontwikkelen van het projekt [Z] te ondersteunen met een mogelijke maximale bijdrage van € 300.000. De condities daarvoor willen wij nader aanduiden.
Wij hebben u reeds eerder meegedeeld dat wij het bijzonder op prijs stellen dat er op het [Het Landgoed] het projekt “wonen met gelijkgestemden” en wel gericht op de doelgroep vegetariërs zal worden gerealiseerd.
In het kader van het vaststellen van de condities hebben wij al eerder aangegeven dat wij betrokken willen worden bij de realisatie van het projekt. Onze betrokkenheid stellen wij als voorwaarde voor bovengenoemde ondersteuning; immers onze doelgroep gaat benaderd worden.
Voorts verwachten wij dat aan het einde van het projekt het door ons ter beschikking gestelde bedrag aan onze stichting zal worden terugbetaald.”
2.20.
De in de brieven van 2 en 26 januari 2014 genoemde beoogde samenwerking tussen Vriendenstichting en [Y B.V.] is niet gerealiseerd.
2.21.
Op 16 april 2014 is een verzoek tot faillietverklaring van [Y B.V.] bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, ingediend. Bij beschikking van 7 mei 2014 is dit verzoek afgewezen.
2.22.
Op 10 september 2014 zijn na verlof van de voorzieningenrechter in deze rechtbank op verzoek van Vriendenstichting, [X B.V.] en [A] ten laste van [Y B.V.] , [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 3] conservatoire derdenbeslagen gelegd onder F. van Lanschot Bankiers N.V, SNS Bank N.V. en de Ontvanger van de Belastingdienst.
2.23.
[Y B.V.] is op 27 april 2015 alsnog failliet verklaard.

3.De geschillen

3.1.
Vriendenstichting vordert - voor zover thans, na schorsing van de zaken in deze procedure tegen de failliet [Y B.V.] , relevant en samengevat - hoofdelijke veroordeling van [gedaagde partij 2] , [gedaagde partij 3] en [gedaagde partij 4] tot betaling (naar de rechtbank begrijpt) aan haar van een bedrag van € 125.000, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Vriendenstichting baseert haar vorderingen jegens [gedaagde partij 3] op wanprestatie van [gedaagde partij 3] bij de nakoming (betaling) van de schuldbekentenis. Jegens [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 4] baseert Vriendenstichting haar vorderingen op ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatige daad.
3.3.
Gedaagden voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aan de orde is allereerst of [gedaagde partij 3] als geldnemer of als borg op grond van de “schuldbekentenis” van 12 november 2013 die hij heeft ondertekend verplicht is tot betaling van een bedrag van € 125.000 aan Vriendenstichting. Daarnaast is aan de orde of [gedaagde partij 4] en/of [gedaagde partij 2] op grond van onrechtvaardigde verrijking of onrechtmatige daad verplicht zijn tot vergoeding van schade aan Vriendenstichting ter hoogte van diezelfde € 125.000.
Vriendenstichting / [gedaagde partij 3]
4.2.
Gedaagden betogen dat de “schuldbekentenis” niet als een overeenkomst tot geldlening kwalificeert. Volgens hen is sprake geweest van een “entree-fee” van € 125.000 van Vriendenstichting om toe te treden tot het samenwerkingsverband inzake het project [Z] . Dit bedrag maakte deel uit van een kapitaalinjectie van Vriendenstichting in het project van in totaal € 300.000. De totale investering hoefde eerst aan het einde van het project, althans nadat de eerste appartementen zouden zijn verkocht, te worden terugbetaald.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de “schuldbekentenis” een overeenkomst tussen [gedaagde partij 3] en Vriendenstichting betreft, waarin [gedaagde partij 3] zich heeft verplicht tot terugbetaling aan Vriendenstichting van de “lening of som” van € 125.000. In het midden kan blijven of sprake is van een overeenkomst van geldlening of van borgtocht. In beide gevallen is [gedaagde partij 3] immers verplicht tot terugbetaling. [gedaagde partij 3] heeft ter comparitie ook bevestigd dat hij een verplichting tot terugbetaling op zich heeft genomen.
4.4.
[gedaagde partij 3] bestrijdt echter dat op 31 december 2013 moest worden terugbetaald. Anders dan gedaagden stellen is naar het oordeel van de rechtbank het bedrag van € 125.000 vanaf 1 januari 2014 opeisbaar. Achter 1 van de “schuldbekentenis” is immers bepaald dat de hoofdsom of het restant daarvan uiterlijk 31 december 2013 zal worden afgelost. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat Vriendenstichting bereid is geweest een project ter realisatie van woonvoorzieningen ten behoeve van oudere vegetariërs op [Het Landgoed] te steunen met een bedrag van maximaal € 300.000, zoals blijkt uit de brieven van 2 en 26 januari 2014 van Vriendenstichting aan [Y B.V.] , en dat het betaalde bedrag van € 125.000 onderdeel van dit totaalbedrag is geweest, zoals gedaagden aanvoeren, doen die omstandigheden niet af aan de opeisbaarheid van het bedrag van € 125.000 vanaf 1 januari 2014. Uit niets blijkt dat Vriendenstichting en [gedaagde partij 3] afspraken hebben gemaakt op grond waarvan [gedaagde partij 3] , in afwijking van de in de “schuldbekentenis” vervatte afspraken, eerst na ontwikkeling van het project, althans nadat de eerste appartementen zouden zijn verkocht, verplicht zou zijn tot terugbetaling. Nu in de overeenkomst een fatale termijn voor terugbetaling is bepaald, namelijk 31 december 2013, en [gedaagde partij 3] het verschuldigde niet (tijdig) heeft terugbetaald, is hij van rechtswege in verzuim en wettelijke rente verschuldigd met ingang van 1 januari 2014.
4.5.
[gedaagde partij 3] heeft ter zitting nog het verweer gevoerd dat hij, als hij € 125.000 moet terugbetalen aan Vriendenstichting, dat wil verrekenen met zijn schade. De rechtbank verwerpt dit verweer van [gedaagde partij 3] , reeds omdat hij daarbij niet concreet heeft gesteld welke door Vriendenstichting veroorzaakte schade van [gedaagde partij 3] hij zou willen en kunnen verrekenen met zijn verplichting tot terugbetaling van € 125.000 op uiterlijk 31 december 2013 uit de schuldbekentenis.
4.6.
Gelet op het voorgaande, zal de rechtbank [gedaagde partij 3] veroordelen tot terugbetaling van € 125.000 aan Vriendenstichting, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 1 januari 2014 en uitvoerbaar bij voorraad.
Vriendenstichting / [gedaagde partij 4]
4.7.
Vriendenstichting stelt dat [gedaagde partij 4] op grond van ongerechtvaardigde verrijking verplicht is tot vergoeding van de schade ter hoogte van € 125.000 omdat [gedaagde partij 4] dit bedrag op haar bankrekening heeft ontvangen en omdat niet bekend is wat er met het bedrag is gebeurd. Ook stelt Vriendenstichting dat [gedaagde partij 4] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Vriendenstichting omdat zij heeft toegestaan dat het gestorte bedrag niet aangewend is om de “bridgefinanciering” te realiseren. Aldus heeft zij volgens Vriendenstichting meegewerkt aan de wanprestatie van, voor zover relevant, [gedaagde partij 3] .
4.8.
De rechtbank verwerpt de stellingen van Vriendenstichting. De bijschrijving van het bedrag van € 125.000 op de bankrekening ten name van [gedaagde partij 4] stoelt op de “schuldbekentenis” en het e-mailbericht van [gedaagde partij 3] van 12 november 2012 aan [B] met het verzoek het bedrag op deze rekening te doen bijschrijven. Het enkele feit dat de bijschrijving van het bedrag op verzoek van [gedaagde partij 3] - en kennelijk met instemming van Vriendenstichting zelf - op de rekening van [gedaagde partij 4] heeft plaatsgevonden, geeft onvoldoende grond voor het oordeel dat [gedaagde partij 4] reeds daarom ongerechtvaardigd is verrijkt. In het licht van de stelling van [gedaagde partij 4] ter zitting dat [gedaagde partij 3] na de bijschrijving zelf over de gelden heeft beschikt, welke stelling steun vindt in de verklaring van [gedaagde partij 2] ter zitting dat de gelden zijn gebruikt om vier of vijf schuldeisers van [Y B.V.] te betalen, had het op de weg van Vriendenstichting gelegen om duidelijk te maken dat en waarom [gedaagde partij 4] op grond van ongerechtvaardigde verrijking tot betaling kan worden aangesproken. Vriendenstichting heeft echter geen argumenten aangevoerd die tot toewijzing van de hoofdvordering op deze grond kunnen leiden.
4.9.
Voor zover de hoofdvordering jegens [gedaagde partij 4] is gegrond op onrechtmatig handelen, heeft Vriendenstichting onvoldoende feitelijke aanknopingspunten gesteld op grond waarvan ‘medeplichtigheid’ aan de zijde van [gedaagde partij 4] aan de wanbetaling van [gedaagde partij 3] kan worden aangenomen. Feiten die staven dat sprake is geweest van enig handelen of nalaten van [gedaagde partij 4] waardoor voor haar voorzienbaar is geweest dat zij met dat handelen of nalaten bevorderde dat [gedaagde partij 3] toerekenbaar zou tekortschieten in de nakoming van zijn verplichting tot terugbetaling van dit bedrag aan Vriendenstichting zijn niet gesteld of gebleken. Ook in dit verband is van belang dat de enkele ontvangst van het bedrag door [gedaagde partij 4] op haar bankrekening in elk geval onvoldoende is om haar enig verwijt te kunnen maken. Anders dan die ontvangst is geen betrokkenheid van [gedaagde partij 4] gesteld of gebleken. Zoals [gedaagde partij 4] onweersproken ter comparitie heeft gesteld, hebben [gedaagde partij 4] en [gedaagde partij 3] een zogenoemde “family venture” en is [gedaagde partij 3] gemachtigd om te beschikken over de bankrekening op naam van [gedaagde partij 4] . [gedaagde partij 4] was blijkens het verhandelde ter comparitie weliswaar bekend met het door Vriendenstichting verstrekte bedrag, maar er zijn geen aanknopingspunten dat [gedaagde partij 4] ten tijde van de storting op de hoogte is geweest van de aan de storting ten grondslag liggende documenten en afspraken met Vriendenstichting en dat zij wist wat er met het gestorte geld moest gebeuren. Ook indien het bijgeschreven bedrag niet is aangewend ten behoeve van de “bridgefinanciering”, zoals partijen bij de “schuldbekentenis” beoogden, betekent dit dus niet dat [gedaagde partij 4] jegens Vriendenstichting onrechtmatig heeft gehandeld.
4.10.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vorderingen van Vriendenstichting tegen [gedaagde partij 4] afwijzen.
Vriendenstichting / [gedaagde partij 2]
4.11.
Vriendenstichting stelt dat ook [gedaagde partij 2] aansprakelijk is uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking of onrechtmatige daad omdat hij niet heeft bewerkstelligd dat het bedrag van € 125.000 door [Y B.V.] en/of [gedaagde partij 3] is aangewend ten behoeve van de “bridgefinanciering” en daarna tijdig is terugbetaald. Vriendenstichting stelt voorts samengevat dat [gedaagde partij 2] als bestuurder van [Y B.V.] persoonlijk een ernstig verwijt valt te maken door het doelbewust bewerkstelligen, althans toelaten dat Vriendenstichting op basis van een valse bankverklaring bewogen is een bedrag van € 125.000 ter beschikking te stellen en dat hij Vriendenstichting daardoor schade heeft berokkend en berokkent. Ook verwijt Vriendenstichting [gedaagde partij 2] schending van de zogenoemde “Beklamel”-norm, nu [gedaagde partij 2] wist, althans behoorde te weten dat de bankverklaring vals was en/of dat [Y B.V.] haar verplichtingen uit de overeenkomst van geldlening niet zou kunnen nakomen.
4.12.
De rechtbank verwerpt het beroep van Vriendenstichting op ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde partij 2] . Het bedrag van € 125.000 is immers nooit tot het vermogen van [gedaagde partij 2] gaan behoren, zodat het beroep van Vriendenstichting op ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde partij 2] reeds daarop strandt.
4.13.
Voor wat betreft de door Vriendenstichting gestelde onrechtmatige daden van [gedaagde partij 2] als bestuurder van [Y B.V.] stelt de rechtbank voorop dat [Y B.V.] geen contractspartij is bij de onderhavige schuldbekentenis van € 125.000 van [gedaagde partij 3] aan Vriendenstichting. Ook stelt de rechtbank voorop dat in deze procedure niet of onvoldoende is gesteld of gebleken en dus niet is komen vast te staan dat en op grond waarvan er een overeenkomst van geldlening van € 125.000 zou bestaan tussen Vriendenstichting en [Y B.V.] . Onvoldoende daartoe is het enkele feit dat [gedaagde partij 3] in zijn e-mail van 12 november 2012 met daarbij gevoegd de schuldbekentenis aan [B] van Vriendenstichting ook [Y B.V.] als belanghebbende bij de beoogde “bridgefinanciering” heeft genoemd. Reeds daarom valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien dat [gedaagde partij 2] als bestuurder van de failliet [Y B.V.] jegens Vriendenstichting voor wat betreft de onderhavige € 125.000 onrechtmatig zou hebben gehandeld. [Y B.V.] was daarbij immers geen contractspartij.
4.14.
Voor wat betreft de door Vriendenstichting in haar processtukken concreet aan [gedaagde partij 2] gemaakte verwijten rondom de door [gedaagde partij 3] destijds al dan niet gebruikte en al dan niet valse bankverklaring en notariële verklaring om de Vriendenstichting te bewegen
€ 125.000 te betalen op de bankrekening van [gedaagde partij 4] en/of rondom de door [gedaagde partij 3] (nog) niet aan Vriendenstichting terugbetaalde € 125.000, overweegt de rechtbank als volgt. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat [gedaagde partij 2] - gelet op zijn brief van 30 september 2013 waarin hij de samenwerking tussen [Y B.V.] en “Mr [G] ” in verband met de financiering van de aankoop van [Het Landgoed] heeft stopgezet en gelet op zijn verklaring als verdachte ten overstaan van de politie blijkens het door Vriendenstichting ter zitting overgelegde proces-verbaal van verhoor van 19 maart 2015 - op de hoogte is geweest van de ‘valsheid’ van de bankverklaring en/of notariële verklaring zoals Vriendenstichting stelt, heeft Vriendenstichting naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concrete feiten gesteld om als vaststaand te kunnen aannemen dat [gedaagde partij 2] enige relevante betrokkenheid heeft gehad bij het eventuele gebruik door [gedaagde partij 3] van die bankverklaring en/of notariële verklaring om Vriendenstichting te bewegen op 12 november 2013 € 125.000 op de bankrekening van [gedaagde partij 4] te betalen en/of bij het niet terugbetalen van deze € 125.000 door [gedaagde partij 3] aan Vriendenstichting.
4.15.
Dat geldt temeer nu ter zitting namens [gedaagde partij 2] onweersproken erop is gewezen, dat [B] als getuige op 18 maart 2015 zelf tegenover de politie heeft verklaard (zie daartoe productie 48 van gedaagden, bladzijde 4) dat [gedaagde partij 2] volgens haar samengevat een onbeduidende rol had bij “de geldlening van € 125.000”. Gelet hierop valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ook niet in te zien op welke concrete wijze [gedaagde partij 2] jegens Vriendenstichting onrechtmatig heeft gehandeld rondom dit door Vriendenstichting via [gedaagde partij 4] aan [gedaagde partij 3] op 12 november 2013 betaalde en aan Vriendenstichting (nog) niet terugbetaalde bedrag van € 125.000. Het had op de weg van Vriendenstichting gelegen om te stellen en in het licht van de betwisting door [gedaagde partij 2] nader te onderbouwen welke concrete rol [gedaagde partij 2] heeft gehad bij het via [gedaagde partij 4] aan [gedaagde partij 3] verstrekken van het bedrag van € 125.000,- en/of het niet tijdig terugbetalen daarvan. Die toelichting is niet gegeven. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt ook niet in te zien dat en waarom [gedaagde partij 2] verantwoordelijkheid zou dragen voor deze gedragingen van [gedaagde partij 3] jegens Vriendenstichting en aldus onrechtmatig zou hebben gehandeld jegens Vriendenstichting.
4.16.
Na het voorgaande kan in het midden blijven welke betekenis [B] en [C] namens Vriendenstichting op 12 november 2013 al dan niet hebben gegeven of redelijkerwijs nog mochten geven aan a) de op 2 september 2013 door [gedaagde partij 3] aan [B] per e-mail doorgezonden bankverklaring van 14 januari 2011 en/of notariële verklaring van 2 september 2013, aan b) de vervolgens op 4 september 2013 door [gedaagde partij 3] aan [B] doorgezonden e-mail van [E] met zijn twijfels over die bankverklaring en notariële verklaring, en aan c) de aan [B] op 9 september 2013 doorgezonden e-mail van [gedaagde partij 3] aan de notaris met een gescande tekst uit de “files” van de notaris aan [E] met kort gezegd een nadere toelichting op de kredietwaardigheid van [Y B.V.] als werkmaatschappij van LTS GLOBAL GROUP Ltd. Dit toen [B] en [C] ruim twee maanden daarna op 12 november 2013 namens Vriendenstichting hebben besloten om na de ondertekende schuldbekentenis € 125.000 te betalen aan [gedaagde partij 3] via de bankrekening van [gedaagde partij 4] . Zoals hiervoor bij 4.14 en 4.15 al is overwogen, is in deze procedure immers niet komen vast te staan dat [gedaagde partij 2] daarbij destijds enige relevante betrokkenheid heeft gehad.
4.17.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vorderingen van Vriendenstichting tegen [gedaagde partij 2] afwijzen.
Slotsom en proceskosten
4.18.
Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank [gedaagde partij 3] zal veroordelen tot (terug)betaling aan Vriendenstichting van een bedrag van € 125.000, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 1 januari 2014, maar dat de rechtbank de desbetreffende vorderingen van Vriendenstichting tegen [gedaagde partij 4] en [gedaagde partij 2] zal afwijzen.
4.19.
In deze uitkomst en in het feit dat [gedaagde partij 2] , [gedaagde partij 3] en [gedaagde partij 4] in deze procedure zijn vertegenwoordigd door dezelfde advocaat die namens hen en aanvankelijk ook namens [Y B.V.] gezamenlijk verweer heeft gevoerd tegen de vorderingen van Vriendenstichting, ziet de rechtbank alles afwegende reden om de proceskosten (inclusief de beslagkosten) tussen enerzijds Vriendenstichting en anderzijds [gedaagde partij 2] , [gedaagde partij 3] en [gedaagde partij 4] te compenseren.

5.De beslissingen

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij 3] tot (terug)betaling aan Vriendenstichting van € 125.000, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag met ingang van 1 januari 2014;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst de vorderingen van Vriendenstichting tegen [gedaagde partij 2] en [gedaagde partij 4] af;
5.4.
compenseert de proceskosten tussen enerzijds Vriendenstichting en anderzijds [gedaagde partij 2] , [gedaagde partij 3] en [gedaagde partij 4] aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wien, mr. D. Aarts en mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt en in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2015.