ECLI:NL:RBDHA:2016:10080

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
09/817921-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak kapsalon te Delft door gebrek aan bewijs

Op 26 augustus 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting in een kapsalon te Delft op 30 oktober 2015. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken wegens onvoldoende bewijs. Tijdens de zitting op 12 augustus 2016 heeft de officier van justitie, mr. M.A. Fikenscher, gevorderd dat de verdachte wettig en overtuigend bewezen werd verklaard voor het ten laste gelegde feit. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. L.M. Verkuil, pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen wettig en overtuigend bewijs was.

De tenlastelegging betrof het opzettelijk in brand steken van de kapsalon, waarbij gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden was te duchten. De rechtbank heeft vastgesteld dat er brand was ontstaan in de kapsalon, die zich bevond in een verzorgingstehuis, en dat de brandweer de bovenliggende woningen had moeten ontruimen. Er waren sporen van brandstichting aangetroffen, waaronder een jerrycan met motorbenzine en vluchtige stoffen in de kapsalon.

Echter, de rechtbank concludeerde dat de dactylografische sporen en DNA-sporen die op een aangetroffen plastic tas en handschoenen waren gevonden, onvoldoende bewijs boden om de verdachte te veroordelen. De sporen konden ook op andere manieren op de objecten terecht zijn gekomen. De rechtbank oordeelde dat er geen ander bewijs was dat de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting kon aantonen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817921-16
Datum uitspraak: 26 augustus 2016
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.A. Fikenscher en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. L.M. Verkuil, advocaat te Rotterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2015 te Delft tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht (in een pand/kapsalon aan [adres 2] ) door open vuur in aanraking te brengen met (een) vluchtige ontbrandbare stof(fen), te weten motorbenzine en/of 4-takst benzine, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan het pand/de kapsalon en/of de inboedel geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor het pand/de kapsalon en/of de inboedel en/of naastgelegen en/of hogergelegen panden/woningen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor (in die naastgelegen en/of hogergelegen panden/woningen aanwezige) personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor (in die naastgelegen en/of
hogergelegen panden/woningen aanwezige) personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het woord overeenkomstig zijn pleitnota gevoerd. Deze houdt – kort en zakelijk weergegeven – in dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
3.3
Beoordeling van de tenlastelegging
Brand kapsalon
Op 30 oktober 2015 is brand ontstaan in [kapsalon] aan de [adres 2] te Delft. De kapsalon bevond zich op de begane grond van een verzorgingstehuis. De bovenliggende woningen zijn als gevolg van de brand op last van de brandweer ontruimd. Een aantal bewoners had rook ingeademd en is ter plaatse door ambulancepersoneel onderzocht. De brandweer heeft geconstateerd dat het raam van de kapsalon, voordat zij het pand betraden, open stond. Bij forensisch sporenonderzoek bleek dat in de kapsalon geen sporen van braak aanwezig waren. In de kapsalon is een halfvolle jerrycan met een ontbrandbare stof aangetroffen. Later is vastgesteld dat dit motorbenzine betrof. Bij brandonderzoek werden op meerdere plaatsen in de kapsalon vluchtige ontbrandbare stoffen aangetroffen. De conclusie van dit onderzoek luidt dat sprake is van brandstichting. De kapsalon werd geëxploiteerd door de moeder van [medeverdachte] een vriend van verdachte. Zij heeft aangifte gedaan van brandstichting.
Verdenking verdachte
Buiten tegen de gevel van de kapsalon werd onder het raam, naast een handdoek uit de kapsalon, een oranje plastic tas met opschrift “AH Hamsterweken” aangetroffen. Op camerabeelden uit de omgeving van het verzorgingstehuis van kort voor de brand, zijn twee mannen te zien met ieder een plastic tas in hun hand. Mogelijk is één van die tassen oranje. Onduidelijk is wie deze mannen zijn en of het hier om dezelfde plastic tas gaat als de onder het raam van de kapsalon gevonden tas. Aan de binnenzijde van de aangetroffen tas zijn meerdere dactyloscopische sporen (vingerafdrukken) aangetroffen. Deze dactyloscopische sporen bleken na onderzoek onder meer afkomstig te zijn van verdachte en [medeverdachte] . Op circa 100 meter afstand van de kapsalon werden in de struiken twee paar handschoenen aangetroffen. Dit betroffen een paar oranje werkhandschoenen en een paar bruine lederen handschoenen. Op één van de oranje werkhandschoenen zijn vluchtige stoffen afkomstig van motorbenzine aangetroffen. Bij vergelijkend onderzoek tussen de benzine in de jerrycan en de benzine op de handschoen is geconcludeerd dat de resultaten iets waarschijnlijker zijn wanneer het zou gaan om dezelfde partij benzine. Op de andere drie handschoenen is DNA-onderzoek verricht. Op de rechter oranje werkhandschoen werd een DNA-mengprofiel van minimaal drie personen aangetroffen, dat afkomstig kan zijn van verdachte en [medeverdachte] en minimaal één onbekende persoon. Op het paar lederen handschoenen werd een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen aangetroffen, dat afkomstig kan zijn van verdachte en minimaal één onbekende persoon.
Verdachte heeft ontkend dat hij enige rol bij de brandstichting heeft gespeeld. Ten aanzien van de vingerafdruk op de plastic tas heeft hij verklaard dat hij wel eens boodschappen doet met [medeverdachte] de zoon van de eigenaresse van de kapsalon, en dat een daarbij gebruikte tas kan zijn meegenomen naar de kapsalon.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de op de tas aangetroffen vingerafdruk en de op de handschoenen aangetroffen DNA-sporen onvoldoende zijn om wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat verdachte de brand heeft gesticht. Het gaat hier immers om verplaatsbare objecten, waarbij het mogelijk is dat de sporen van verdachte en [medeverdachte] op andere wijze dan bij het stichten van de brand op die objecten terecht zijn gekomen. Ander bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij de brandstichting ontbreekt.
De rechtbank acht hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte van het tenlastegelegde vrijspreken.

4.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij Woonbron heeft een verzoek tot schadevergoeding ingediend en daarbij aangegeven dat de geleden schade door de verzekeraar volledig is vergoed. Hierdoor kan bespreking van de vordering achterwege blijven.

5.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. V.J. de Haan, voorzitter,
mr. M.J.J. Visser, rechter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koolen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 augustus 2016.