ECLI:NL:RBDHA:2016:10106

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2016
Publicatiedatum
25 augustus 2016
Zaaknummer
NL16.1915
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in relatie tot Litouwen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 augustus 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij de asielaanvraag van eiser niet in behandeling is genomen. Eiser, een burger van Kyrgyzstan, had op 10 februari 2016 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris concludeerde dat Litouwen verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser een Schengenvisum had ontvangen van de Litouwse autoriteiten en Litouwen akkoord was gegaan met het overnameverzoek. Eiser heeft in beroep betoogd dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in de Litouwse autoriteiten, omdat uit rapporten blijkt dat asielzoekers uit veilige landen beleidsmatig zonder inhoudelijke beoordeling worden teruggestuurd. Eiser stelde dat er een risico op indirect refoulement bestaat en dat er geen effectieve rechtsbescherming is in Litouwen.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser niet gevolgd en geoordeeld dat verweerder zonder nader onderzoek kon uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Litouwen. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat Litouwen niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet. De rechtbank oordeelde dat het beroep ongegrond was en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun claims te onderbouwen met relevante informatie en rapporten, en bevestigt dat de Litouwse asielprocedures voldoen aan de internationale verplichtingen.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL16.1915 (beroep) en NL16.1916 (verzoek)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 25 augustus 2016 in de zaken tussen

[naam] , eiser en verzoeker, hierna: eiser,

gemachtigde mr. M. Schrijvenaars,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde N.H.T. Jansen.

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Eiser heeft tevens een voorlopige voorziening verzocht ter voorkoming van uitzetting hangende het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S.V. Perfilyeva, tolk in de Russische taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en is burger van Kyrgyzstan. Op 10 februari 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat Litouwen verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Uit EU-VIS is gebleken dat de Litouwse autoriteiten hem een Schengenvisum hebben verstrekt. De Litouwse autoriteiten zijn op 14 juni 2016 akkoord gegaan met het overnameverzoek van verweerder. Om die reden is de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarbij heeft verweerder het standpunt ingenomen dat geen belemmeringen bestaan voor overdracht aan Litouwen.
3. Eiser heeft in beroep betoogd dat ten aanzien van Litouwen niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Ter onderbouwing heeft eiser gewezen op (een deel van) het rapport van US Department of State, ‘Country Report on Human Rights Practices 2015 – Lithuania’, van 13 april 2016 (het USDOS-rapport). Daaruit blijkt volgens eiser dat de Litouwse autoriteiten asielzoekers uit veilige landen van herkomst of doorreis, beleidsmatig zonder inhoudelijke beoordeling van hun asielaanvraag terugsturen naar het land van herkomst. Het is niet duidelijk of tegen de toepassing van dit beleid in de praktijk effectieve rechtsbescherming bestaat. Nu verweerder niet beschikt over informatie waaruit kan worden afgeleid welke landen door Litouwen worden aangemerkt als veilig, bestaat een indirect risico op refoulement. Verder is niet gebleken dat tegen een dergelijke afdoening een effectief rechtsmiddel zou openstaan in Litouwen. Verweerder dient naar deze situatie nader onderzoek te doen en kan eiser niet zonder meer overdragen aan Litouwen, aldus eiser. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 3 juni 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:6134.
4. Ter zitting heeft verweerder in aanvulling op zijn standpunt dat ten aanzien van Litouwen nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan nog het volgende naar voren gebracht. Verweerder heeft tegen de genoemde uitspraak van de rechtbank Rotterdam hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Ter zitting zijn gronden van het hoger beroepschrift nader toegelicht en daarbij is nog gewezen op het US Department of State, ‘Country Report on Human Rights Practices 2014 – Lithuania’, waaruit blijkt dat de Litouwse autoriteiten geen lijst hebben van veilige landen. Dit wordt bevestigd in een document van het European Migration Netwerk van 30 maart 2015 ‘Ad-Hoc Query on the concept of safe country of origin in relation to Albania, Kosovo, Macedonia, Serbia Montenegro, Bosnia and Herzegovina’. Verder verwijst verweerder naar de website van de Litouwse immigratiedienst (http://www.migracija.lt/index.php?-805149127) waar onder het kopje ‘Asylum procedure in detail’ onder meer is vermeld dat tegen een beslissing om geen asiel te verlenen de mogelijkheid bestaat om binnen 14 dagen beroep aan te tekenen bij het Vilnius Regional Administrative Court. Verder kunnen vreemdelingen gebruik maken van rechtsbijstand, welke door de Litouwse overheid is gegarandeerd, aldus verweerder.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Het geschil beperkt zich tot de vraag of ten aanzien van Litouwen van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat Litouwen niet aan zijn verdragsverplichtingen voldoet jegens hem.
6. Het deel van het USDOS-rapport waarnaar eiser verwijst, luidt als volgt:
‘Safe Country of Origin/Transit: As a matter of policy, authorities barred asylum seekers coming from ‘safe’ countries of transit and returned them to such countries without reviewing the substantive merits of their applications. The government’s participation in the EU’s effort to address high levels of migration into Europe was an exception to this policy.’
7. De rechtbank deelt de conclusies die eiser aan deze passage verbindt niet. Uit deze passage valt niet af te leiden dat voor bepaalde groepen asielzoekers een risico op indirect refoulement bestaat bij overdracht aan Litouwen. De omstandigheid dat de Litouwse autoriteiten, net als andere lidstaten binnen de Europese Unie, beleidsmatig de asielprocedures van vreemdelingen afkomstig uit door hen aangemerkte veilige landen van doorreis verkort afdoen en van de mogelijkheid gebruik maken om asielaanvragen af te doen als zijnde afkomstig uit een veilig land van herkomst/doorreis, is hiertoe onvoldoende.
Uit het rapport volgt niet dat de Litouwse asielwetgeving in strijd is met de bepalingen van internationale verdragen, de Verordening EU 604/2013 (de Dublinverordening) en Richtlijn 2013/32/EU (de Procedurerichtlijn). In laatstgenoemde richtlijn is bepaald dat in geval van een veilig land van herkomst of veilig land van doorreis de desbetreffende lidstaat dient te onderzoeken of het aan te merken land als veilig kan worden beschouwd en in dat kader ook dient te beoordelen of dat land de beginselen van het Vluchtelingenverdrag, het EVRM, het beginsel van non-refoulement en het beschikbaar stellen van daadwerkelijke rechtsmiddelen naleeft. Uit het feit dat Litouwen de asielmotieven of het inhoudelijk asielrelaas van een asielzoeker niet inhoudelijk beoordeelt, volgt daarom niet dat er geen toetsing plaatsvindt of een bepaald land als veilig land van herkomst of doorreis kan worden aangemerkt. In dit kader vindt de rechtbank ook van belang dat eiser geen andere rapporten of informatie heeft overgelegd die de bevindingen in het rapport bevestigen. Daarnaast is van belang dat op voorhand niet vaststaat dat Kyrgyzstan door Litouwen wordt aangemerkt als veilig land van herkomst.
8. Verder is niet gebleken dat tegen een dergelijke afdoening geen effectief rechtsmiddel zou openstaan in Litouwen. Uit het door eiser overgelegde USDOS-rapport blijkt, gelet op hetgeen in het rapport onder ‘d. Freedom of Movement, Internally Displaced Persons, Protection of Refugees, and Stateless Persons’ is opgenomen, veeleer het tegendeel.
Eiser heeft zijn stelling niet met rapporten onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt. Verder blijkt uit de door verweerder ter zitting gegeven toelichting dat tegen een beslissing om geen asiel te verlenen de mogelijkheid bestaat om binnen 14 dagen beroep aan te tekenen bij een rechtbank en dat vreemdelingen gebruik kunnen maken van rechtsbijstand.
9. Gelet op het voorgaande kon verweerder zonder nader onderzoek onverminderd uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Litouwen. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening komt om die reden niet voor toewijzing in aanmerking.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nr. NL16.1915:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nr. NL16.1916:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, (voorzieningen)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op het beroep, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.