ECLI:NL:RBDHA:2016:1048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
NL 15.280 AMS 15/23035
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduring van bewaringsmaatregel op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 januari 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van een bewaringsmaatregel van een eiser, geboren in 1974 en van Servische nationaliteit. Eiser was op 13 december 2015 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Dit beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank die het beroep tegen de eerste bewaringsmaatregel ongegrond had verklaard. Eiser heeft op 24 december 2015 opnieuw in bewaring gesteld, waarop hij op 28 december 2015 beroep heeft ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep zich richt tegen de voortduring van de bewaringsmaatregel van 13 december 2015. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en heeft geoordeeld dat er voldoende indicaties zijn om een Dublinclaim in te dienen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de voortduring van de bewaringsmaatregel gerechtvaardigd is, gezien het risico op onderduiken en de omstandigheden van de eiser, die zich niet aan de Vreemdelingenwetgeving heeft gehouden.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
Zittingsplaats te Amsterdam
zaaknummer: NL15.280
V-nr: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 19 januari 2016 in de zaak tussen
[naam] ,
geboren op [geboortedatum] 1974, van (gestelde) Servische nationaliteit, eiser,
(gemachtigde: mr. R.J. Portegies),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. R.L.F. Zandbelt).

Procesverloop

Op 13 december 2015 is eiser op grond van artikel 59b, eerste lid, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep tegen die maatregel ongegrond verklaard.
Op 24 december 2015 heeft verweerder eiser op grond van artikel 59a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 28 december 2015 heeft eiser beroep ingesteld tegen deze maatregel van 24 december 2015. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 7 januari 2016. Op deze datum heeft de rechtbank een door eiser ondertekende verklaring ontvangen, waarin eiser verklaart afstand te doen van zijn recht om aanwezig te zijn bij zijn rechtszitting. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.H. Straatman.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of eiser zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Bij faxbericht van 8 januari 2016 heeft verweerder de rechtbank daarover geïnformeerd.
De rechtbank heeft het beroep voortgezet ter openbare zitting van 13 januari 2016. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. R.L.F. Zandbelt.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij faxbericht van 8 januari 2016 duidelijkheid verschaft over de vermeende intrekking van eisers asielaanvraag en medegedeeld dat eiser zijn asielaanvraag niet heeft ingetrokken. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat dit de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, van de Vw 2000 niet onrechtmatig maakt.
2.1
Ter onderbouwing van het significant risico op onderduiken, heeft verweerder aan eiser de navolgende feiten en omstandigheden tegengeworpen:
A. hij is Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen, dan wel een poging daartoe gedaan;
B. hij heeft zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken;
C. hij werkt niet dan wel niet voldoende mee aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
D. hij heeft zich zonder noodzaak ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
E. hij heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer of aan zijn verplichting tot vertrek naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
F. hij heeft zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen gehouden van hoofdstuk 4;
G. hij heeft geen vaste woon- of verblijfplaats;
H. hij beschikt niet over voldoende middelen van bestaan.
2.2
Eiser heeft de wettelijke grondslag van de inbewaringstelling op zichzelf niet betwist. Eiser betwist wel dat er in zijn geval geen sprake is van een onttrekkingsrisico, omdat hij zichzelf heeft gemeld bij de politie om een asielaanvraag in te dienen.
2.3
De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiser niet kan slagen. Daarvoor acht de rechtbank redengevend dat uit het op ambtsbelofte en ambtseed opgemaakte mini proces‑verbaal van 12 december 2015 blijkt dat eiser is aangehouden ter zake artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht en artikel 2.17, tweede lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Amsterdam. Daarnaast blijkt uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op
13 december 2015 dat eiser desgevraagd heeft verklaard zich niet te hebben gemeld bij de politie of IND. Verder overweegt de rechtbank dat eiser de gronden van de maatregel niet heeft betwist. Deze gronden zijn naar het oordeel van de rechtbank in onderlinge samenhang bezien voldoende om aan te nemen dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Voorts verwijst de rechtbank naar de eerdere uitspraak in deze zaak van deze rechtbank en zittingsplaats van 29 december 2015 (ECLI:NL:RBAMS:2015:9508) waarin reeds is geoordeeld dat sprake is van een onttrekkingsrisico.
3. Ten slotte ziet de rechtbank zich ambtshalve gesteld voor de vraag of het onderhavige beroep een eerste beroep is gericht tegen de oplegging van de maatregel van bewaring van 24 december 2015 of een vervolgberoep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van 13 december 2015.
4. Eiser is op 13 december 2015 op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld. Eisers beroep hiertegen is bij de eerder genoemde uitspraak van 29 december 2015 ongegrond verklaard. Op 24 december 2015 is eiser op grond van artikel 59a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Op 28 december 2015 heeft eiser tegen deze maatregel beroep ingesteld.
5.1
Eiser stelt zich op het standpunt dat het beroep van 28 december 2015 dient te worden aangemerkt als een eerste beroep. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 augustus 2015 (ECLI:NL:RBDHA:2015:9232), op het standpunt dat het beroep dient te worden aangemerkt als een vervolgberoep, maar dat de rechtbank in de rechtsmiddelenclausule een hoger beroepsmogelijkheid kan opnemen.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat het onderhavige beroep zich richt tegen de voortduring van de bewaringsmaatregel van 13 december 2015. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van
9 maart 2009 (ECLI:NL:RVS:2009:BH6972). Bij nader inzien heeft verweerder geconstateerd dat er voldoende indicaties zijn om een Dublinclaim in te dienen bij de Duitse autoriteiten. In dit verband was voor inbewaringstelling op grond van artikel 59a, van de Vw 2000 een nieuwe maatregel noodzakelijk. Dat neemt evenwel niet weg dat laatstgenoemde maatregel ertoe strekt de bewaring van eiser, zij het op een andere wettelijke grondslag, te laten voortduren. Gelet daarop behandelt de rechtbank dit beroep als een vervolgberoep ten aanzien van de voortzetting van de maatregel van bewaring van 13 december 2015. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat de bewaring feitelijk voortduurt en dat eiser niet uit de macht van verweerder is geweest.
6.
Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
7. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Langeveld, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EK
Coll:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.