ECLI:NL:RBDHA:2016:1049

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 januari 2016
Publicatiedatum
4 februari 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 19938
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsvergunning Turkse zelfstandige

Op 19 januari 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, een mondelinge uitspraak gedaan in de zaak van een Turkse verzoeker die een voorlopige voorziening vroeg in verband met zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning als zelfstandige. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. B. Aydin, had eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel arbeid als zelfstandige, welke was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verzoek om voorlopige voorziening connex is aan het bezwaar van verzoeker tegen het eerdere besluit van 13 oktober 2015, dat eveneens was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de stukken beoordeeld en geconcludeerd dat de overgelegde documenten niet nieuw zijn en geen aanleiding geven om het eerdere besluit te heroverwegen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker niet heeft aangetoond dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalde omdat verzoeker niet had onderbouwd dat er sprake was van gelijke gevallen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en meegedeeld dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/19938
V-nr: [volgnummer]
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter voor vreemdelingenzaken van 19 januari 2016 in de zaak tussen

[naam] ,

geboren op [geboortedatum] 1989, van Turkse nationaliteit, verzoeker,
(gemachtigde: mr. B. Aydin)
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
(gemachtigde: mr. B. van Beers)

Zitting hebben:

Mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter,
R.E. Toonen, griffier.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2016. Verzoekster is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft hierbij aan partijen meegedeeld dat tegen de uitspraak geen rechtsmiddel open staat.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Motivering

Verzoeker is op enig moment Nederland ingereisd. Hij beschikt niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
Op 11 september 2015 heeft verzoeker een aanvraag ingediend tot verkrijging van een verblijfsvergunning met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ bij eenmanszaak ‘ [naam bedrijf] ’. Deze aanvraag is bij besluit van 13 oktober 2015 afgewezen. Het onderhavige verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is connex aan het bezwaar van verzoeker tegen het besluit van 13 oktober 2015.
Verzoeker heeft al eerder, bij aanvraag van 17 november 2014, verzocht om een verblijfsvergunning met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ bij eenmanszaak ‘ [naam bedrijf] ’. Deze aanvraag is bij besluit van 7 december 2014 afgewezen. Het hiertegen door verzoeker gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 juli 2015 ongegrond verklaard. Op het door verzoeker ingediende beroepschrift is nog niet beslist.
Nu gelet op het voorgaande het besluit van 13 oktober 2015 van gelijke strekking is als het besluit van 7 december 2014, zal de voorzieningenrechter in deze procedure eerst beoordelen of verzoeker nieuwe feiten en veranderde omstandigheden heeft aangevoerd als bedoeld in vaste jurisprudentie ten aanzien van het beoordelen van een besluit van gelijke strekking. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval.
De stukken die verzoeker bij zijn eerdere aanvraag van 17 november 2014 heeft overgelegd en waar verzoeker in deze procedure weer op heeft gewezen, zijn niet nieuw. Het door verzoeker in deze procedure overgelegde ondernemingsplan van 14 november 2014 is identiek aan het eerder overgelegde ondernemingsplan en derhalve evenmin nieuw.
Het door verzoeker bij zijn onderhavige aanvraag overgelegde uittreksel van de Kamer van Koophandel (KvK) van 27 augustus 2015 en de door verzoeker in deze procedure overgelegde drie facturen, twee van 26 oktober 2015 en een van 10 november 2015 alsmede gegevens omzet- en omzetbelasting 3e kwartaal 2015 zijn nieuw, maar kunnen geen verdere toetsing van het besluit van 13 oktober 2015 rechtvaardigen, omdat op voorhand is uitgesloten dat deze stukken, ook in samenhang met de eerder overgelegde stukken, aan het eerdere besluit van 7 december 2014 kunnen afdoen. Met het overleggen van deze stukken heeft verzoeker nog steeds het ondernemingsplan niet met voldoende (objectief verifieerbare) bewijsstukken onderbouwd, volgens de vereisten als omschreven op het aanvraagformulier en in paragraaf B6/4.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc). Verweerder heeft er terecht op gewezen dat een marktanalyse en in het bijzonder een marktonderzoek ontbreekt en dat het financiële plan met de overgelegde stukken niet voldoende is onderbouwd met objectieve gegevens.
Het door verzoeker gedane beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat verzoeker niet heeft onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen. Verzoeker heeft enkel verwezen naar een aantal door hem genoemde uitspraken, waaronder die van 22 juni 2015 (AWB 15/1650) en een zestal uitspraken van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam van 4 augustus 2015 (AWB 15/6439, 15/5237, 15/1579, 15/1577, 15/889 en 15/1086). Verzoeker heeft daarbij aangevoerd dat in deze zaken dezelfde stukken zijn overgelegd en dat door de rechtbank is geoordeeld dat deze stukken voldoende waren om de aanvraag door te sturen naar de minister van EZ voor een advies. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker door enkel te wijzen op deze uitspraken niet heeft onderbouwd dat sprake is van vergelijkbare ondernemingsplannen dan wel dat in die zaken dezelfde stukken zijn overgelegd als verzoeker in deze procedure heeft gedaan. Het is aan verzoeker om dit aannemelijk te maken, hetgeen verzoeker heeft nagelaten.
Voor een proceskostenveroordeling of teruggave van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
griffier
voorzieningenrechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: RT
Coll.: HB
D: P
VK
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.