Op 4 februari 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser, werkzaam bij de politie, en de korpschef van politie als verweerder. De zaak betreft een verzoek van de eiser om door te stromen naar de functie van senior medewerker Gebiedsgebonden Politie (GGP). Eiser had eerder een aanvraag ingediend in het kader van de hernieuwde openstelling van het loopbaanbeleid, neergelegd in de circulaire Harmonisatie Arbeidsvoorwaarden Politie (HAP II). De korpschef heeft het verzoek van eiser op 19 maart 2015 afgewezen, omdat de overgelegde prestatie- en/of potentieelbeoordeling niet voldeed aan de vereisten. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 23 juli 2015. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 21 januari 2016 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij voldeed aan de voorwaarden voor doorstroming naar de functie van senior GGP. De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de korpschef ten onrechte geen betekenis heeft gehecht aan de door eiser overgelegde stukken, die aantonen dat hij potentieel geschikt was voor de functie. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag niet in redelijkheid kon worden gehandhaafd, gezien de bijzondere omstandigheden van eiser, waaronder het ontbreken van een beoordeling in de periode van 2011-2012.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken.