ECLI:NL:RBDHA:2016:10975

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door staatssecretaris van Veiligheid en Justitie

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 september 2016 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiseres had op 2 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een VOG voor de functie van verzorgende IG, maar deze werd op 11 december 2015 afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de vier jaren voorafgaand aan de aanvraag meerdere veroordelingen heeft gehad voor diefstal, wat volgens de staatssecretaris een belemmering vormt voor de afgifte van de VOG. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht het objectieve criterium had toegepast, waarbij de justitiële gegevens van eiseres in overweging zijn genomen. Eiseres voerde aan dat de beoordeling van het subjectieve criterium onjuist was, omdat het tijdsverloop in haar voordeel had moeten worden meegewogen. De rechtbank stelde echter vast dat het tijdsverloop zowel in het voordeel als in het nadeel van de aanvrager kan uitvallen, afhankelijk van de omstandigheden.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de belangenafweging die hij had gemaakt, deugdelijk had gemotiveerd en dat er geen grond was voor het oordeel dat de afwijzing van de VOG onterecht was. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/3123

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.D.A. Stam),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. van den Boom).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2015 heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) afgewezen.
Bij besluit van 8 maart 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2016.
Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op 2 oktober 2015 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een VOG voor de functie van verzorgende IG bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] in [plaats] .
2. Verweerder heeft aan de afwijzing het volgende ten grondslag gelegd. Gedurende de terugkijktermijn van vier jaren is eiseres veroordeeld wegens diefstal in vereniging (tweemaal) en diefstal. Voorts is gebleken dat eiseres ook buiten de terugkijktermijn met justitie in aanraking is gekomen, vanwege diefstal in vereniging en diefstal. Nu eiseres in de functie van verzorgende zowel bij personen thuis als in een instelling zorg kan verlenen, en aldus toegang heeft tot de persoonlijke eigendommen van degenen aan wie de zorg verleend wordt, acht verweerder het risico aanwezig dat eiseres opnieuw goederen zal ontvreemden. Aldus bestaat een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie waarvoor de VOG is aangevraagd, zodat is voldaan aan het zogenaamde objectieve criterium. Ten aanzien van het subjectieve criterium stelt verweerder zich op het standpunt dat de laatste veroordeling van 25 november 2013, bezien in het licht van de terugkijktermijn van vier jaren, te kort is om te kunnen concluderen dat het risico voor de samenleving in voldoende mate is afgenomen om toewijzing van de VOG te rechtvaardigen. Daarnaast is uit de hoogte van de aan eiseres opgelegde straffen af te leiden dat de vergrijpen haar door de rechter niet licht zijn aangerekend, en zijn er meerdere relevante strafbare feiten aangetroffen, zodat de kans op herhaling hoger wordt ingeschat. Het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving acht verweerder gelet daarop groter dan het belang van eiseres bij toewijzing van de VOG. Dat eiseres als gevolg van de weigering haar een VOG te verstrekken haar werkzaamheden niet kan uitoefenen is verdisconteerd in de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (hierna: de Beleidsregels) en is dus onvoldoende reden om alsnog tot toewijzing over te gaan. Aldus is ook voldaan aan het subjectieve criterium, aldus verweerder.
3. Eiseres voert aan dat het subjectieve criterium onjuist is ingevuld door in dat kader wederom te kijken naar de terugkijktermijn van vier jaren. Dat is dubbelop, nu de termijn van vier jaren al is betrokken bij de beoordeling van het objectieve criterium. Bovendien volgt uit de beleidsregels dat bij beoordeling van het tijdsverloop in het kader van het subjectieve criterium wordt bezien of het tijdsverloop in het voordeel van de aanvrager kan uitvallen. In het geval van eiseres is echter het tegenovergestelde gebeurd. Voorts beroept eiseres zich op een vergelijkbare zaak waarin het bezwaar gegrond is verklaard. Het ging daar om iemand die al 2 jaar zonder problemen de werkzaamheden verrichtte waarvoor de VOG was aangevraagd. Voorts voert eiseres aan dat de subjectieve afweging ten onrechte in haar nadeel is uitgevallen. Door weigering van de VOG zal eiseres mogelijk voor langere tijd in de bijstand terechtkomen, terwijl zij al meer dan 2 jaar haar werkzaamheden zonder problemen verricht. Ten slotte betoogt eiseres dat verweerder meet met twee maten nu het enerzijds niet in positieve zin wordt meegewogen als de strafmaat laag is, maar anderzijds in negatieve zin wordt meegewogen dat de straf ‘niet licht’ zou zijn.
4. Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels ontvangt de staatssecretaris ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. Wanneer een aanvrager voorkomt in het JDS wordt de beoordeling of een VOG kan worden afgegeven verricht aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 van de Beleidsregels wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een zogenoemde terugkijktermijn in acht genomen.
Volgens paragraaf 3.1.1 van de Beleidsregels houdt een terugkijktermijn die in duur wordt beperkt in dat de beoordeling van de aanvraag in beginsel plaatsvindt aan de hand van de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager gedurende de vier jaren voorafgaand aan het moment van beoordeling voorkomen in het JDS.
Volgens paragraaf 3.1.2 van de Beleidsregels wordt als uitgangspunt om te bepalen of een relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn valt de datum van de rechterlijke uitspraak in eerste aanleg genomen. Wanneer tussen de pleegdatum en de datum van de rechterlijke uitspraak in eerste aanleg een langere periode is verstreken dan twee jaren geldt de pleegdatum als uitgangspunt, tenzij sprake is van een zedendelict en/of fraudedelict.
Volgens paragraaf 3.2 van de Beleidsregels wordt de afgifte van de VOG in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die over de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.2.3 van de Beleidsregels wordt bij de vaststelling van het risico voor de samenleving een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan wordt beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.3.1 van de Beleidsregels ziet het subjectieve criterium op de omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van een VOG. Omstandigheden van het geval die altijd bij de beoordeling worden betrokken zijn de afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
5. De rechtbank stelt voorop dat niet in geschil is dat is voldaan aan het objectieve criterium. Voorts overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het subjectieve criterium wel degelijk verschilt van het objectieve criterium, nu bij de beoordeling van de vraag of aan het objectieve criterium is voldaan het tijdsverloop geen rol speelt. Uit onderdeel 3.3.1. van de Beleidsregels 2013 blijkt dat de mate van tijdsverloop één van de omstandigheden is die wordt betrokken bij de beoordeling van het subjectieve criterium. Anders dan eiseres veronderstelt kan het tijdsverloop zowel in het voor- als het nadeel van de aanvragen uitvallen, afhankelijk van hoe recent het laatste justitiecontact is geweest.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de vergelijkbare zaak waarop eiseres een beroep heeft gedaan op relevante punten afwijkt van de zaak van eiseres. Zo was er in de andere zaak slechts sprake van één relevant justitieel gegeven binnen de terugkijktermijn, was er meer tijd verstreken sinds de pleegdatum en volgde de betrokkene in die zaak een leer/werktraject waarbij zij onder begeleiding werkte. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat van een gelijk geval geen sprake is.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen grond is gelegen voor het oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de belangenafweging die hij in het kader van het subjectieve criterium heeft verricht, in haar nadeel is uitgevallen. Evenmin bestaat grond voor het oordeel dat verweerder meet met twee maten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat op grond van onderdeel 3.3.1. van de Beleidsregels de strafmaat één van de omstandigheden is waarmee bij de beoordeling van het subjectieve criterium rekening wordt gehouden.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Ferment, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.