Op 12 september 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en het verrichten van pintransacties met een gestolen pinpas. De verdachte werd ervan beschuldigd op 13 oktober 2014 in Nederland, samen met een ander, een geldbedrag van € 1.250,-- te hebben weggenomen uit een geldautomaat, toebehorende aan een kinderdagverblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de pinpas en pincode had verkregen door middel van een valse sleutel, namelijk een gestolen pinpas. Tijdens de zitting op 29 augustus 2016 heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig werd verklaard aan de tenlastegelegde feiten. De verdediging pleitte voor vrijspraak, omdat er volgens hen geen wettig en overtuigend bewijs was.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden onderzocht en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de pinpas had gestolen. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de pintransactie op 13 oktober 2014. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op dat moment had moeten weten dat hij met een gestolen pinpas handelde, gezien de omstandigheden waaronder hij de transactie uitvoerde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de eerste tenlastelegging, maar veroordeelde hem wel voor het tweede feit tot een gevangenisstraf van zes weken.
Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het kinderdagverblijf, tot schadevergoeding van € 2.571,57 gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk moest betalen aan het kinderdagverblijf, een bedrag van € 1.250,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 oktober 2014. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.