ECLI:NL:RBDHA:2016:10991

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
09-819985-14 & 99-000169-51
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met valse sleutel en pintransacties met gestolen pinpas

Op 12 september 2016 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en het verrichten van pintransacties met een gestolen pinpas. De verdachte werd ervan beschuldigd op 13 oktober 2014 in Nederland, samen met een ander, een geldbedrag van € 1.250,-- te hebben weggenomen uit een geldautomaat, toebehorende aan een kinderdagverblijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de pinpas en pincode had verkregen door middel van een valse sleutel, namelijk een gestolen pinpas. Tijdens de zitting op 29 augustus 2016 heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig werd verklaard aan de tenlastegelegde feiten. De verdediging pleitte voor vrijspraak, omdat er volgens hen geen wettig en overtuigend bewijs was.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden onderzocht en kwam tot de conclusie dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de pinpas had gestolen. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van de pintransactie op 13 oktober 2014. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op dat moment had moeten weten dat hij met een gestolen pinpas handelde, gezien de omstandigheden waaronder hij de transactie uitvoerde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de eerste tenlastelegging, maar veroordeelde hem wel voor het tweede feit tot een gevangenisstraf van zes weken.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, het kinderdagverblijf, tot schadevergoeding van € 2.571,57 gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hoofdelijk moest betalen aan het kinderdagverblijf, een bedrag van € 1.250,--, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 oktober 2014. Tevens werd de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toegewezen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09-819985-14 & 99-000169-51 (herroeping v.i.)
Datum uitspraak: 12 september 2016
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. van Geloven en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. K.H.T. van Gijzel, advocaat te Amsterdam, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 oktober 2014 te Pijnacker, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een kinderdagverblijf ( [kinderdagverblijf] ) heeft weggenomen een pinpas met bijbehorende pincode, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [kinderdagverblijf] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
2.
hij op of omstreeks 13 oktober 2014 te Pijnacker en/of Delfgauw en/of Delft en/of Klundert en/of Hendrik Ido Ambacht en/of Bergen op Zoom en/of Antwerpen, in elk geval in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een of meer betaalautoma(a)t(en) heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (totaal ongeveer 2.571,57 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [kinderdagverblijf] en/of [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), zulks na zich (telkens) de toegang tot de plaats van het misdrijf te heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik te heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen pinpas met de daarbij behorende pincode waarmee hij, verdachte en/of zijn mededader(s), telkens gepind heeft/hebben.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of de Nederlandse strafwet toepasselijk is op de pintransacties die in België zouden zijn gepleegd. Naar het oordeel van de rechtbank is de Nederlandse strafwet toepasselijk aangezien verdachte de Nederlandse nationaliteit heeft en de tenlastegelegde feiten misdrijven betreffen waarop ook door de Belgische wetgever straf is gesteld (artikel 7, eerste lid, Wetboek van Strafrecht).

4.Bewijsoverwegingen

4.1
Inleiding [1]
De volgende feiten en omstandigheden kunnen, nu deze ter terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan, als vaststaand worden aangemerkt en dienen als vertrekpunt voor het bewijs.
In de nacht van 12 oktober 2014 op 13 oktober 2014 (tussen 02.17 uur en 02.25 uur) heeft bij [kinderdagverblijf] te Pijnacker diefstal van een pinpas met pincode plaatsgevonden waarna met de gestolen pinpas en pincode (tussen 02.44 uur en 08.16 uur) een twaalftal pintransacties in Nederland en België heeft plaatsgevonden bij geld- en betaalautomaten (van tankstations). [2]
Verdachte wordt ervan verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan – kort samengevat – (medeplegen van) diefstal van deze pinpas met pincode (feit 1) en (medeplegen van) het verrichten van pintransacties daarmee (feit 2).
Verdachte ontkent de pinpas en de pincode te hebben gestolen. Verdachte bekent op 13 oktober 2014 met de gestolen pinpas en pincode van [kinderdagverblijf] op verzoek van medeverdachte [medeverdachte 1] in Berkel en Rodenrijs te hebben gepind, waarna hij het geld aan [medeverdachte 1] heeft gegeven. [3] Volgens verdachte wist hij niet dat de pinpas met pincode gestolen waren.
De door de rechtbank te beantwoorden vragen zijn of verdachte op grond van wettig en overtuigend bewijs kan worden aangemerkt als (mede)pleger van de diefstal van de pinpas met pincode en als (mede) pleger van de verrichte pintransacties daarmee.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat – wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs – vrijspraak dient te volgen ten aanzien van de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten.
4.4
De beoordeling van de tenlastelegging
4.4.1
Ten aanzien van feit 1
Uit het dossier blijkt dat bij de diefstal van de pinpas met pincode de sleutel en de alarmcode van de vestiging van [kinderdagverblijf] in Pijnacker zijn gebruikt. Voorts blijkt dat in de betreffende periode zowel de moeder van medeverdachte [medeverdachte 1] als medeverdachte [medeverdachte 2] werkzaam waren bij deze vestiging, in die hoedanigheid de beschikking hadden over de sleutel en de alarmcode van deze vestiging en bekend waren met het gebruik van de betreffende pinpas en de pincode.
Uit onderzoek is gebleken dat sprake is van een kort tijdverloop tussen de diefstal van de pinpas (tussen 02.17 uur en 02.25 uur) en de eerste pintransactie (02:44 uur) te weten 19 minuten en dat de afstand tussen de kinderopvang en de locatie waar de eerste pintransactie heeft plaatsgevonden 4,3 kilometer bedraagt (geschatte reistijd 9 minuten).
Verdachte heeft verklaard dat hij voornoemde eerste pintransactie heeft verricht nadat hij van medeverdachte [medeverdachte 1] de betreffende pinpas met pincode had gekregen. Deze verklaring vindt steun in verklaringen van andere medeverdachten.
In het licht van het voorgaande acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte degene is geweest die de pinpas met pincode heeft gestolen.
Nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit, zal verdachte daarvan worden vrijgesproken.
4.4.2
Ten aanzien van feit 2
Gelet op de bekentenis van verdachte die wordt ondersteund door bewijsmiddelen (zie hiervoor onder 4.1 “Inleiding”, de voetnoten 2 en 3) acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het onder 2 tenlastegelegde feit ten aanzien van de eerste geldopname op 13 oktober 2014 om 02.44 uur. De rechtbank acht de verklaring van verdachte, dat hij op het moment van de pintransactie niet wist dat de pinpas en de pincode gestolen waren, ongeloofwaardig. Niet alleen stond op de pinpas de naam van de [kinderdagverblijf] en kunnen de omstandigheden van het pinnen – het midden in de nacht pinnen van een aanzienlijk bedrag met een door een ander verstrekte pas en pincode – uiterst verdacht worden genoemd, op de camerabeelden van de pintransactie is bovendien te zien dat verdachte zijn gezicht heeft bedekt door het dragen van een pet en capuchon en door de kraag van zijn jas (en sjaal) hoog op te trekken, waardoor alleen zijn ogen en neus zichtbaar zijn. [4] De rechtbank kan dit niet anders duiden dan dat verdachte bewust heeft getracht herkenning te voorkomen door zich te vermommen. Op grond daarvan, in samenhang met de overige genoemde omstandigheden, kan worden geoordeeld dat verdachte moet hebben geweten dat hij pinde met een gestolen pinpas. De verklaring van verdachte, dat hij zo gekleed was vanwege de kou, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Daarbij weegt de rechtbank mee de reactie van zijn partner [medeverdachte 3] , die die avond met verdachte was, en die - toen zij met de beelden werd geconfronteerd - zei dat verdachte vermomd was en dat zij dat niet normaal vond. [5]
De rechtbank ziet geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte betrokken is bij de overige pintransacties die in de betreffende nacht hebben plaatsgevonden, zodat verdachte daarvan partieel zal worden vrijgesproken.
4.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 2:
op 13 oktober 2014 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een
geldautomaat heeft weggenomen een geldbedrag (
1.250,--euro) toebehorende aan [kinderdagverblijf] , zulks na het weg te nemen goed onder zijn bereik te hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een gestolen pinpas met de daarbij behorende pincode waarmee hij, verdachte, gepind heeft.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, in het geval van een veroordeling, verzocht rekening te houden met de uiterst geringe rol van verdachte en de omstandigheid dat sprake is van een positieve ontwikkeling, zoals ook blijkt uit zijn uittreksel justitiële documentatie. Verdachte volgt in het kader van reclasseringstoezicht een COVAplus-training en verricht vrijwilligerswerk met uitzicht op een betaalde baan. Volgens de verdediging heeft de vrouw van verdachte een goede invloed op hem en willen zij samen een gezin stichten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal van een geldbedrag van € 1.250,-- door te pinnen met een gestolen pinpas. Hierdoor heeft verdachte bijgedragen aan de financiële schade en overlast die dit heeft veroorzaakt.
Uit de proceshouding van verdachte blijkt niet dat hij de verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen, zodat dit niet in zijn voordeel kan meewegen.
Gelet op de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen voor vermogensdelicten zoals blijkt uit het uittreksel justitiële documentatie van 1 augustus 2016 acht de rechtbank een gevangenisstraf passend en geboden. Aangezien de rechtbank, anders dan de officier van justitie, tot een vrijspraak komt van het onder 1 tenlastegelegde feit, zal zij een lagere gevangenisstraf opleggen dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank houdt ook rekening met de omstandigheid dat sprake is van een relatief oud feit.
Dit alles maakt dat de rechtbank een gevangenisstraf zal opleggen voor de duur van zes weken, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.

8.De vordering van de benadeelde partij / schadevergoedingsmaatregel

[kinderdagverblijf] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van in totaal € 2.571,57. De vordering strekt tot vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard vanwege de bepleite vrijspraak.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De vordering is namens verdachte niet inhoudelijk betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij schade ten bedrage van € 1.250,-- heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering in hoofdsom hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 1.250,--.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het meerdere in hoofdsom gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van dat deel van het onder feit 2 tenlastegelegde.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente over het in hoofdsom toegewezen bedrag toewijzen met ingang van 13 oktober 2014, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
Het voorgaande brengt mee, dat de verdachte hoofdelijk dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.250,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 oktober 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [kinderdagverblijf] .

9.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

9.1
De vordering van de officier van justitie
De schriftelijke vordering van de officier van justitie d.d. 3 december 2014 strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling herroept wegens het niet naleven van de daaraan verbonden algemene voorwaarde, nu veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan het onderhavige strafbare feit.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit de vordering af te wijzen vanwege het succesvol verlopen van het reclasseringstoezicht, in het kader waarvan de veroordeelde een COVAplus-training volgt en vrijwilligerswerk verricht met uitzicht op een betaald dienstverband. Subsidiair heeft de verdediging bepleit de vordering te matigen door omzetting in een taakstraf.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidstelling, zoals blijkt uit de bewezenverklaring van dit vonnis, opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. De veroordeelde heeft aldus de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidstelling is verbonden, niet nageleefd. De rechtbank is daarom van oordeel dat de vordering van de officier van justitie dient te worden toegewezen. In de enkele stelling dat sprake is van een positieve ontwikkeling ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een andere beslissing te komen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) weken;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst gedeeltelijk toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen veroordeelt verdachte hoofdelijk om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [kinderdagverblijf] , een bedrag van
€ 1.250,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 oktober 2014 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.250,-- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [kinderdagverblijf] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 22 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstellingen gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten

97.(zevenennegentig) dagen.

Dit vonnis is gewezen door
mr. M.A.J. van de Kar, voorzitter,
mr. C.H.M. Royakkers, rechter,
mr. E.M.A. Vinken, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Heirman-Huisman, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2014253402, van de politie eenheid Den Haag, district Delft/Pijnacker/Nootdorp, bureau Pijnacker/Nootdorp (doorgenummerd blz. 1 t/m 407).
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 13 oktober 2014 over het incident dat op 13 oktober 2014 te Pijnacker bij een vestiging van [kinderdagverblijf] heeft plaatsgevonden:
3.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 29 augustus 2016 met betrekking tot de pintransactie op 13 oktober 2014 met de pinpas en pincode van [kinderdagverblijf] :
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 november 2014 (blz. 135-161).
5.Proces-verbaal verhoor [medeverdachte 3] d.d. 9 februari 2015: Op de vraag “Ik zal je foto laten zien van degene die pinnen in Berkel. Wat zie je hierop. Foto van blz. 150.”