Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
[gedaagde sub 4],
1.De procedure
- het vonnis in incident van 10 juni 2015 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord met producties;
- de nagekomen producties van de zijde van [gedaagden] ;
- het tussenvonnis van 5 augustus 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 18 december 2015 en de daarin genoemde stukken; - de brief d.d. 5 januari 2016 van de zijde van de gemeente;
- de brief d.d. 6 januari 2016 van de zijde van [gedaagden]
De huurder zal bij beëindiging van de huur jegens de verhuurder geen enkele aanspraak op vergoeding dan wel op vervangende grond doen gelden en voor zover op dat tijdstip rechten ter zake mochten bestaan doet hij daarvan nu voor alsdan afstand ten behoeve van de verhuurder.
1 september 2015.
21 januari 2015, schriftelijk te bevestigen dat u het perceel grond voor of op uiterlijk 1 september 2015 leeg en ontruimd zult achterlaten. Ik herhaal op deze plaats dat de gemeente uitsluitend in het kader van een beëindiging van de gebruiksrelatie bereid is om aan u een vergoeding te betalen; dat is niet aan de orde indien u zich op het standpunt zou stellen dat sprake is van enigerlei huurrelatie.
vóór 1 september 2015geheel leeg en ontruimd aan de gemeente ter vrije beschikking te stellen. (…)
De [X] voldoet op dit moment aan de parkeerbehoefte van 386 parkeerplaatsen. Er is voor ons derhalve geen aanleiding/noodzaak om uw grond te gebruiken. Het is wat ons betreft nooit ter sprake gekomen dat u weg zou moeten voor de exploitatie van de [X] . (…)’
3.Het geschil
- primairte verklaren voor recht dat de tussen de gemeente en [gedaagde sub 1] bestaande bruikleenrelatie met betrekking tot het perceel grond ter grootte van circa 440 m2, gelegen aan de [adres 2] nabij nr. [nummer 2] althans aan de [adres 2] [nummer 2a] te [plaats] met ingang van 1 september 2015, dan wel met ingang van een door de rechtbank nader vast te stellen tijdstip is geëindigd;
- subsidiairde huurovereenkomst met betrekking tot het perceel tussen de gemeente en [gedaagde sub 1] te ontbinden en ontbonden te verklaren met ingang van 1 september 2015, althans met ingang van een door de rechtbank te bepalen datum;
- meer subsidiairte verklaren voor recht dat de huurovereenkomst met betrekking tot het perceel, althans met betrekking tot de standplaats tussen de gemeente en [gedaagde sub 1] met ingang van 1 september 2015 rechtsgeldig is geëindigd;
- primair, subsidiair en meer subsidiair[gedaagde sub 1] te veroordelen om op uiterlijk 1 september 2015 na betekening van dit vonnis, althans binnen een in dit vonnis door de rechtbank te bepalen termijn, het perceel te ontruimen en ter vrije algehele beschikking van de gemeente te stellen en te laten, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met machtiging van de gemeente om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde sub 1] ;
- subsidiair en meer subsidiair[gedaagde sub 1] te veroordelen aan de gemeente te betalen:
- de verschuldigde huurpenningen over de periode december 2009 tot en met december 2014 ten bedrage van € 2.722,80;
- een gebruiksvergoeding van € 45,38 per maand bij vooruitbetaling te voldoen over de periode gelegen tussen de datum van ontbinding van de huurovereenkomst, te weten 9 december 2014, althans een door de rechtbank vast te stellen datum, en de feitelijke ontruiming van het perceel, een en ander gerelateerd aan de duur van het feitelijk gebruik, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
- te verklaren voor recht dat tussen de gemeente en [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] geen huur- en/of andersoortige overeenkomst bestaat met betrekking tot het perceel;
- [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] te veroordelen om op uiterlijk 1 september 2015 na betekening van dit vonnis, althans binnen een in dit vonnis door de rechtbank te bepalen termijn, het perceel te ontruimen en ter vrije algehele beschikking van de gemeente te stellen en te laten, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met machtiging van de gemeente om de ontruiming zo nodig zelf te doen uitvoeren op kosten van [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] ;
Ten aanzien van [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] merkt de gemeente op dat zij feitelijk als inwonende kinderen woonachtig zijn op het adres bij hun moeder [gedaagde sub 1] . Zij hebben geen eigen gebruiksrelatie met de gemeente. Na het eindigen van de overeenkomst tussen de gemeente en [gedaagde sub 1] op 1 september 2015 maken zij zonder recht of titel en daarmee onrechtmatig gebruik van het terrein. De gemeente heeft er recht en belang bij om aan deze onrechtmatige situatie een einde te maken.
4.De beoordeling
Huurovereenkomst of bruikleenovereenkomst met [gedaagde sub 1] ?
Uit de memorie van toelichting bij dit wetsartikel blijkt dat de gemeente ook na intrekking van de Woonwagenwet de keuze heeft om door middel van een retributieverordening een vergoeding voor standplaatsen te krijgen dan wel door middel van een huurovereenkomst. Indien de gemeente niet kiest voor een nieuwe retributieverordening en het niet gelukt is om binnen een half jaar na inwerkingtreding van genoemde wet een huurovereenkomst te sluiten, wordt de rechtsbetrekking van rechtswege omgezet in een huurovereenkomst. Dit impliceert dat voor deze omzetting bij in ieder geval de gemeente de wil aanwezig moet zijn om een huurovereenkomst te sluiten. Blijkens de laatste zin van genoemd artikellid dient ook de gebruiker van de standplaats de wil te hebben om de huurovereenkomst te sluiten, met dien verstande dat die wil wordt verondersteld indien deze persoon niet binnen de daar genoemde termijn schriftelijk kenbaar maakt dat de totstandkoming van de huurovereenkomst tegen zijn wil is.
Daargelaten de vragen of het perceel kan worden aangemerkt als een standplaats als bedoeld in genoemd artikellid en zo ja of hiervoor een ontheffing als bedoeld in artikel 10 van de Woonwagenwet was verleend en daargelaten het feit dat [A] geen retributie verschuldigd was voor het perceel, ontbreekt de voor de van rechtswege omzetting van de rechtsbetrekking in een overeenkomst van huur en verhuur vereiste wil bij de gemeente om een huurovereenkomst te sluiten. Zoals hiervoor is overwogen wilde de gemeente – die overigens het precariostelsel heeft gehandhaafd – juist uitdrukkelijk geen huurovereenkomst meer ten aanzien van het perceel in verband met de vervuiling van de grond. Bovendien mocht de gemeente naar het oordeel van de rechtbank erop vertrouwen dat ook [A] geen huurovereenkomst meer wenste, getuige het feit dat hij vanaf 1 december 1992 is gestopt met het betalen van huurpenningen. Gelet op het voorgaande is er geen huurovereenkomst ontstaan op grond van genoemd artikellid.
in strijd met artikel 10, eerste lid,standplaats hebben buiten een centrum, dus verwijdering van illegaal geplaatste woonwagens. In de hier aan de orde zijnde situatie zou er juist geen sprake zijn van een illegaal geplaatste woonwagen, zodat er geen sprake kan zijn van een ongeoorloofde doorkruising van artikel 61 Woonwagenwet.