ECLI:NL:RBDHA:2016:11087

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
14 september 2016
Zaaknummer
C/09/515364 / FA RK 16-5719
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van een minderjarige naar het Verenigd Koninkrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2016 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van een minderjarige naar het Verenigd Koninkrijk, na een internationale kinderontvoering. De vader, wonende in het Verenigd Koninkrijk, had op 22 juli 2016 een verzoek ingediend om de onmiddellijke terugkeer van zijn minderjarige kind, dat door de moeder zonder toestemming naar Nederland was gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige voor zijn vasthouding in Nederland zijn gewone verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk had en dat het gezagsrecht gezamenlijk werd uitgeoefend. De rechtbank heeft de vader in de gelegenheid gesteld om zijn verzoek te onderbouwen, terwijl de moeder verweer voerde en zelfstandig verzoeken indiende, waaronder de benoeming van een bijzondere curator voor de minderjarige.

Tijdens de zittingen is gebleken dat de moeder zich verzet tegen de terugkeer van de minderjarige, omdat zij vreesde voor de gevolgen van haar terugkeer naar het Verenigd Koninkrijk, waaronder mogelijke strafrechtelijke sancties. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de moeder onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims over de risico's die de minderjarige zou lopen bij terugkeer. De rechtbank heeft ook de mening van de minderjarige in overweging genomen, maar geconcludeerd dat zijn verzet niet authentiek was en niet voldeed aan de criteria van het Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten dat er geen weigeringsgronden waren om de terugkeer van de minderjarige te weigeren. De rechtbank gelastte de terugkeer van de minderjarige naar het Verenigd Koninkrijk uiterlijk op 23 september 2016, waarbij de moeder de verantwoordelijkheid kreeg om de minderjarige terug te brengen. Tevens werd de moeder veroordeeld tot betaling van de door de vader gemaakte kosten in verband met de procedure.

Uitspraak

Rechtbank Den HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 16-5719
Zaaknummer: C/09/515364
Datum beschikking: 8 september 2016

Internationale kinderontvoering

Beschikking op het op 22 juli 2016 ingekomen verzoek van:

[verzoeker] ,

de vader,
wonende te [woonplaats] , Verenigd Koninkrijk,
advocaat: mr.drs. E.J. Kim-Meijer te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[verweerster] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.A.M. Schoenmakers te Breda.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • de faxbericht d.d. 15 augustus 2016 van de zijde van de moeder;
- de brief d.d. 16 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het faxbericht d.d. 19 augustus 2016 van de zijde van de moeder;
- het faxbericht d.d. 22 augustus 2016 van de zijde van de moeder;
- de brief d.d. 22 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- de brief d.d. 22 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- de brief d.d. 24 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het faxbericht d.d. 24 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
- het faxbericht d.d. 24 augustus 2016, met de pleitnotities als bijlage, van de zijde van de moeder;
- de brief d.d. 25 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- het faxbericht d.d. 25 augustus 2016, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
Op 2 augustus 2016 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld.
Hierbij zijn verschenen:
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, mw. [naam] ,
  • de moeder bijgestaan door mr. P.P.M. Hendrix-Heeren, die de zaak ter zitting voor mr. J.A.M. Schoenmakers heeft waargenomen.
Het betrof hier een regiezitting met het oog op crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. I.D. Bellaart. De behandeling ter terechtzitting is aangehouden.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke regeling te komen. Op 9 augustus 2016 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd. De vader handhaaft het teruggeleidingsverzoek.
Op 25 augustus 2016 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de vader bijgestaan door zijn advocaat en een tolk, mw. [naam] ,
  • de moeder bijgestaan door haar advocaat,
  • mw. [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.
De minderjarige is op 26 augustus 2016 in raadkamer gehoord.
De rechtbank heeft op 26 augustus 2016 (per fax) een samengevat weergegeven verslag van het gesprek met de minderjarige aan beide advocaten toegezonden. De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 29 augustus 17.00 uur te reageren op dit verslag.
Na de terechtzitting heeft de rechtbank ontvangen:
  • de brief d.d. 29 augustus 2016, met bijlage, van de zijde van de vader;
  • het faxbericht d.d. 29 augustus 2016 van de zijde van de moeder;
  • de faxberichten d.d. 31 augustus en 1 september 2016 van de zijde van respectievelijk de moeder en de vader.

Verzoek en verweer

De vader heeft verzocht, met toepassing van artikel 13 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet), de onmiddellijke terugkeer van na te melden minderjarige te bevelen naar het Verenigd Koninkrijk uiterlijk op 5 augustus 2016, of zoveel eerder als mogelijk is, althans de terugkeer van de minderjarige vóór een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum te bevelen, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar het Verenigd Koninkrijk, dan wel – indien de moeder nalaat de minderjarige op 5 augustus 2016 terug te brengen – te bepalen dat de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 5 augustus 2016 11.00 uur op het vliegveld Schiphol, zodat hij de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar het Verenigd Koninkrijk, met veroordeling van de moeder in de kosten die de vader heeft moeten maken in verband met de ontvoering en teruggeleiding, waaronder zijn reiskosten vanuit het Verenigd Koninkrijk naar Nederland, zijn verblijfskosten in Nederland, de griffierechten aan de rechtbank, de kosten van de in te schakelen tolk voor de regiezitting en de mondelinge behandeling door de meervoudige kamer alsmede de kosten van zijn procesvertegenwoordiging, nader op te maken bij staat, een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. De moeder heeft voorts zelfstandig verzocht om:
  • de minderjarige te doen horen;
  • een bijzondere curator voor de minderjarige te benoemen;
  • de Raad voor de Kinderbescherming met een onderzoek te belasten naar de vraag of de minderjarige de leeftijd en rijpheid heeft ontwikkeld op grond waarvan met zijn mening rekening moet worden gehouden, waarbij tevens dient te worden betrokken of de minderjarige hulp nodig heeft en zo ja, waaruit deze hulp en zorg zou moeten bestaan;
  • de vader te veroordelen in de kosten van deze procedure.

Feiten

- Partijen zijn gehuwd op [datum] te [plaats] , Verenigd Koninkrijk.
- Partijen wonen sinds 28 februari 2013 feitelijk gescheiden.
- Zij zijn de ouders van het volgende thans nog minderjarige kind:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Verenigd Koninkrijk.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit.
- De minderjarige was in het Verenigd Koninkrijk woonachtig op het (voormalig) adres van de moeder te [woonplaats] .
- Op of omstreeks 30 mei 2016 is de moeder met de minderjarige naar Nederland vertrokken. De moeder en de minderjarige zijn op 6 juni 2016 niet teruggekeerd naar het Verenigd Koninkrijk.
- De moeder en de minderjarige verblijven momenteel bij de grootouders moederszijde te [woonplaats] .
- Partijen zijn in het Verenigd Koninkrijk sinds oktober 2013 verwikkeld in gerechtelijke procedures. Momenteel zijn partijen verwikkeld in een gerechtelijke procedure aangaande onder andere de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorgregeling. In het kader van deze procedure(s) hebben meerdere terechtzittingen plaatsgevonden en zijn er verschillende ‘orders’ uitgesproken. Voor zover hier van belang:
- Child Arrangements Order Family Court [woonplaats] van 28 januari 2015:
9. Child Arrangements
(1) The arrangements for the child shall be as follows:
During Term time [naam mj] will spend time with his father:
o In week 1 - from Sunday 10am to Tuesday morning (return to school) (beginning on 8.2.15);
o In week 2 – from Saturday 5pm to Tuesday morning (return to school);
o In week 4 – from Saturday 5pm to Tuesday morning (return to school); and continuing in that pattern.
In week 3 [naam mj] will remain with his mother for the whole weekend.
During holiday periods [naam mj] will spend half of the Easter, Christmas and summer holiday with his father (at times and dates to be agreed between the parents) and in particular will spend Christmas Day 2015 with his father.
(…)
(2) A contact warning notice will be endorsed (see end of order) that the mother [naam] shall make the child available to spend time with his father as set out in paragraph 1 above.
(…)
12. Prohibited Steps
1. The mother shall not remove [minderjarige] from England and Wales without the prior written agreement of father or an order of the court.
- Order Family Court [plaats] van 6 oktober 2015:
(…)
b. The court directs a section 7 report by Cafcass dealing with the following matters:
(1) Variation of the Order of 28 January 2015;
(2) Enforcement of the Order of 28 January 2015;
(3) The ascertainable wishes and feelings of the child;
(4) The availability of unpaid work and the likely effect on the Respondent (Mother) of enforcement of the Order of 28 January 2015.
(…)
  • Op 11 december 2015 heeft Cafcass een rapport uitgebracht.
  • Order Family Court [plaats] van 5 januari 2016:
7. Child arrangements
a) The Mother shall make the child available to spend time with the Father according to the schedule below, and shall live with the Mother at all other times:
In term-time:
(i) Commencing 15 January 2016 on alternate weekends, from school on Friday afternoon until school on Tuesday morning;
(ii) Commencing 11 January 2016 in the intervening week, from school on Monday afternoon until school on Tuesday morning;
b) In the school holidays (including half-term holidays in February, May and October):
(iii) For alternate half-term holidays, collecting from school and returning to school, commencing with the February half-term with Father.
(iv) For half of Easter, Summer and Christmas holidays as follows:
(…)
8. Other Children Orders
a) The Prohibited Steps Order is hereby discharged, the parents having agreed that they will provide to the other details of the return journey for trips in the school holidays in writing 14 days before departure, but in the event of a weekend break during term time then such return journey details shall be given as soon as practicable.
(…)
- Prohibited Steps Order Family Court [plaats] van 15 april 2016:
1. The Mother must not remove the child [minderjarige] [D.O.B. 2 August 2008]:
i. From England and Wales.
ii. Permanently remove [naam mj] [adres] [plaats] , BR1 5HZ.
iii. From his school at [naam] .
- Order Family Court [plaats] van 28 april 2016:
Upon the Respondent (Mother) agreeing:
i) Not to remove [naam mj] From [naam]
ii) Not to remove [naam mj] Permanently [adres] without giving at least 2 weeks notice to the Applicant (Father) or notifying him of any new adress.
It is ordered that:
1. Paragraph 1 of the order dates 15th April 2016 be discharged forthwith.
(…)
- Order Family Court [plaats] van 24 mei 2016:
(…)
2) Cafcass must by 4pm on 5 July 2016 send to the court and to the parties a report (to be completed by [naam] if available) under section [datum] The report will adress:
a) with whom the child should live;
b) how often and for how long the child should see the party with whom the child is not living;
c) the wishes and feelings of the child so far as they can be ascertained;
d) whether the parties individually can meet the physical and emotional needs of the child;
e) the concerns expressed by [verzoeker] , the Father, about Medicalization of [naam mj] and non compliance with Court orders;
f) the effect on the child of the proposed change of location;
g) whether the child has suffered harm, or is at risk of suffering harm, as alleged by [verzoeker] , the Father,
(…)
- Order High Court of Justice Family Division van 22 juni 2016:
It is ordered that:
8. The respondent [naam] must return or cause the return of [minderjarige] (a boy born on [geboortedatum] immediately to England and Wales.
(…)
  • Op 29 juni 2016 heeft Cafcass een aanvullend rapport uitgebracht.
  • De eerstvolgende mondelinge behandeling in het Verenigd Koninkrijk staat gepland op 9 september 2016.
  • De vader heeft zich op 22 juni 2016 gewend tot de Britse Centrale Autoriteit (CA). De zaak is bij de CA geregistreerd onder IKO nr. 01312.1.
  • Blijkens het uittreksel uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen heeft de moeder de Nederlandse nationaliteit. De vader is Brits Burger. De minderjarige heeft de Nederlandse nationaliteit en is Brits Burger.

Beoordeling

Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en het Verenigd Koninkrijk zijn partij bij het Verdrag.
Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet is de rechtbank Den Haag bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
Het Verdrag heeft – voor zover hier van belang – tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat de minderjarige onmiddellijk voor zijn vasthouding in Nederland zijn gewone verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk had. Evenmin in geschil is dat het gezagsrecht daadwerkelijk gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding niet had plaatsgevonden. Nu voorts niet in geschil is dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de vasthouding in Nederland en dat de vasthouding van de minderjarige in Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Engels recht, komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van ongeoorloofde vasthouding van de minderjarige in Nederland in de zin van artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van de minderjarige in Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de minderjarige in Nederland is geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgronden, zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b en artikel 13 lid 2 van het Verdrag.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht.
De moeder stelt dat de minderjarige bij terugkeer naar het Verenigd Koninkrijk wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, althans dat hij na terugkeer in een ondragelijke toestand wordt gebracht, nu de moeder niet in staat is om met de minderjarige naar het Verenigd Koninkrijk terug te keren. De moeder heeft hiertoe het volgende gesteld.
De moeder op of omstreeks 6 juni 2016 samen met de minderjarige tijdelijk naar Nederland gegaan. Zij kon niet anders omdat zij vanwege de naderende uitzetting uit haar woning in het Verenigd Koninkrijk aldaar niet meer over woonruimte beschikte. Haar pogingen om voor vervangende betaalbare woonruimte in aanmerking te komen hebben niet tot resultaat geleid. De situatie is thans zo dat de moeder in het Verenigd Koninkrijk niet over woonruimte beschikt, geen zicht heeft op woonruimte en evenmin over inkomsten beschikt. De moeder heeft de vader er in meerdere e-mails van op de hoogte gesteld dat zij hierdoor niet terug kon keren naar het Verenigd Koninkrijk. Zij heeft begrip gevraagd voor de situatie en de vader verzocht om haar te assisteren en te bemiddelen bij het vinden van geschikte woonruimte. De vader heeft nagelaten om hierin bij te dragen en is in het Verenigd Koninkrijk en in Nederland een procedure gestart om terugkeer te bewerkstelligen.
De moeder stelt voorts dat de aard en de inhoud van de thans in het Verenigd Koninkrijk lopende procedure(s), en met name de eventueel in het geding zijnde strafrechtelijke sancties, haar niet volledig bekend is. Gelet op de inhoud van de order van the High Court of Justice van 22 juni 2016 kan zij in hechtenis worden genomen, worden beboet en kan er beslag worden gelegd op haar bezittingen. De moeder is er hiernaast van overtuigd dat de vader aangifte heeft gedaan van kinderontvoering althans handelen in strijd met eerdere gerechtelijke beslissingen op grond waarvan de moeder bij haar terugkeer zal worden aangehouden. Bij terugkeer zullen de minderjarige en de moeder hierdoor van elkaar worden gescheiden, hetgeen betekent dat de minderjarige zeer traumatische ervaringen gaat opdoen. Dit klemt temeer nu de minderjarige – gelet op zijn beperkingen – sterk afhankelijk is van de zorg van de moeder. De vader kan de minderjarige niet de nodige zorg bieden. De vader was en is volgens de moeder – gelet op zijn fulltime dienstverband en zijn ontkenning van de psychische beperkingen van de minderjarige – niet in staat om voor de minderjarige te zorgen.
Hiernaast zijn er volgens de moeder in het Verenigd Koninkrijk geen adequate voorzieningen getroffen die het voorgaande zullen voorkomen en de bescherming van de minderjarige na zijn terugkeer zullen verzekeren. Nu de vader bovendien ook weigerachtig is om waarborgen te verstrekken voor een veilige terugkeer, is een ‘safe return’ niet mogelijk, aldus de moeder.
De vader betwist dat er een ernstig risico bestaat dat de minderjarige door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan lichamelijk en/of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht.
De vader betwist dat de moeder in het Verenigd Koninkrijk gestraft zal worden voor de onrechtmatige achterhouding van de minderjarige en dat de moeder en de minderjarige bij terugkeer worden gescheiden. Hierbij wijst de vader er op dat in de Order van the High Court of Justice van 22 juni 2016 staat vermeld ‘you
maybe held in contempt of court and
maybe imprisoned, fined or have your assets seized’. De vader stelt voorts dat hij geen aangifte tegen de moeder heeft gedaan. Volgens de vader zal er dus niets gebeuren.
De vader heeft ter zitting gesteld dat hij bereid is om de moeder bij terugkeer naar het Verenigd Koninkrijk te helpen. De vader is bereid om de moeder en de minderjarige gedurende vier weken een tijdelijk onderkomen – dicht bij de school van de minderjarige – te bieden, zodat de moeder in die periode, al dan niet met zijn hulp bij het invullen van de aanvraagformulieren, een nieuwe woning kan verkrijgen. In die periode kan zij ook op zoek kan gaan naar werk dan wel vrijwilligerswerk en uitkeringen aanvragen. Voorts is de vader bereid twee maanden ‘deposit’ te voldoen voor geschikte definitieve woonruimte. Ook zal de vader de moeder financieel ondersteunen door gedurende drie maanden £ 350,-- per maand aan haar te betalen ten behoeve van de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Bovendien is de vader, zo stelt hij, goed in staat en bereid om voor de minderjarige te zorgen. De minderjarige kan bij de vader thuis wonen, de vader kan financieel voor de minderjarige zorgen en de vader is flexibel in zijn werk zodat hij de minderjarige naar school kan brengen en van school op kan halen. Hiernaast zal de vader (indien de moeder in Nederland zou blijven en de minderjarige terug zou keren naar het Verenigd Koninkrijk) er altijd voor zorgen dat de minderjarige een goed en regelmatig contact behoudt met zijn moeder.
De rechtbank stelt voorop dat het doel en de strekking van het Verdrag met zich brengen dat de weigeringsgrond genoemd in 13 lid 1 sub b van het Verdrag restrictief moet worden uitgelegd. Als uitgangspunt geldt dat terugkeer in het belang van de minderjarige is en dat terugkeer alleen in bijzondere omstandigheden wordt geweigerd. Dit houdt in dat de rechter van de aangezochte staat de in dit artikel gestelde strenge voorwaarden niet reeds vervuld mag achten, enkel op grond van zijn oordeel dat het belang van de minderjarige in het land van herkomst minder goed gediend is dan in het land van de aangezochte rechter. De belangenafweging bij de vraag waar de minderjarige zijn uiteindelijke hoofdverblijf dient te hebben, dient immers plaats te vinden in een bodemprocedure – in het land van herkomst – en past niet in deze procedure, waarin slechts een ordemaatregel wordt getroffen. Ook kan de dreigende scheiding van een kind van één van de ouders slechts onder stringente voorwaarden en bijzondere omstandigheden de conclusie rechtvaardigen dat er sprake is van een ernstig risico dat een kind wordt blootgesteld aan het gevaar als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat de moeder bij terugkeer naar het Verenigd Koninkrijk zal worden aangehouden en in hechtenis zal worden genomen. Hierbij wijst de rechtbank op de order van ‘the High Court of Justice Family Division’ van 22 juni 2016 waarin maatregelen zijn opgenomen die
eventueelgenomen kunnen worden bij het niet naleven van de betreffende uitspraak. Daarmee is niet komen vast te staan dat de moeder daadwerkelijk en voor langere tijd gedetineerd zal raken, en daarmee duurzaam van [naam mj] zal worden gescheiden na terugkomst in het Verenigd Koninkrijk. Mocht er onverhoopt toch sprake zijn van een aanhouding van de moeder waardoor de minderjarige niet bij haar kan blijven, dan is naar het oordeel van de rechtbank – mede gelet op de inhoud van de overgelegde Cafcass rapporten – niet gebleken dat een eventueel tijdelijk verblijf bij zijn vader voor hem een ondragelijke toestand oplevert.
Voorts heeft de vader – zoals in het voorgaande weergegeven – ter zitting een onvoorwaardelijk aanbod gedaan om, bij terugkeer van de moeder naar het Verenigd Koninkrijk, de moeder en de minderjarige te helpen bij het vinden van woonruimte en hen tijdelijk financieel te ondersteunen. Gelet op het aanbod van de vader zal er (tijdelijke) huisvesting zijn voor de moeder en de minderjarige en zal de vader tijdelijk een financiële bijdrage leveren, zodat naar het oordeel van de rechtbank het argument van de moeder dat zij niet kan terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk vanwege het ontbreken van woonruimte reeds daarom geen doel treft. De rechtbank is van oordeel dat er hiermee in zoverre is voldaan aan de door de moeder gewenste ‘safe return’.
De rechtbank concludeert dan ook dat – mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader – onvoldoende is aangetoond dat er een ernstig risico bestaat dat de minderjarige door terugkeer wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel dat hij op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Dit leidt ertoe dat het beroep van de moeder op deze weigeringsgrond niet slaagt.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om – conform de wens van de moeder – op de voet van artikel 15 van het Verdrag een beslissing of verklaring van de autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk op te vragen waaruit volgt welke procedures aanhangig zijn, of aangifte is gedaan van ontvoering, of de moeder wordt aangehouden, of er woonruimte beschikbaar is en of adequate medische voorzieningen beschikbaar zijn. Ten aanzien van de door de moeder voorgestane medische voorzieningen is de noodzaak hiertoe in de onderhavige procedure niet komen vast te staan.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag
Ingevolge artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechtbank eveneens weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en het kind een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden. Bij de beoordeling daarvan is onder meer van belang of het verzet authentiek is en van de minderjarige zelf afkomstig is en of het verzet verder strekt dan de wens van de minderjarige om bij de ontvoerende ouder te blijven.
De rechtbank heeft na de zitting in raadkamer met de minderjarige – die thans acht jaar oud is – gesproken. De minderjarige heeft tijdens dit gesprek gezegd dat hij niet terug wil naar het Verenigd Koninkrijk omdat – naar zijn zeggen – de vader met zijn huidige partner wil trouwen en de nieuwe vrouw van zijn vader dan zijn moeder wordt. De rechtbank is van oordeel dat deze uitspraak van de minderjarige niet kan worden opgevat als verzet tegen zijn terugkeer naar het Verenigd Koninkrijk. De minderjarige brengt hiermee kennelijk zijn angst tot uiting dat hij, wanneer zijn vader met zijn huidige partner zou trouwen, zijn moeder zou verliezen. Dat hij zich verzet tegen zijn terugkeer naar het Verenigd Koninkrijk volgt hier niet uit. Ook uit hetgeen de minderjarige verder naar voren heeft gebracht kan niet worden afgeleid dat hij zich werkelijk verzet tegen die terugkeer. Er is dan ook geen sprake van verzet tegen terugkeer naar het Verenigd Koninkrijk zoals bedoeld in artikel 13 lid 2 van het Verdrag.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een (nader) onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming naar de vraag of de minderjarige een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden niet noodzakelijk is.
Verzoek benoeming bijzonder curator
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding noch noodzaak is om in onderhavige zaak een bijzondere curator te benoemen. Dit verzoek van de moeder zal de rechtbank dan ook afwijzen.
Weigeringsgrond ex artikel 20 van het Verdrag
Ingevolge artikel 20 van het Verdrag kan de terugkeer van het kind overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 van het Verdrag worden geweigerd, wanneer deze op grond van de fundamentele beginselen van de aangezochte Staat betreffende de bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden niet zou zijn toegestaan.
Deeze bepaling ziet op extreme en uitzonderlijke gevallen waarin wordt aangetoond dat het kind in de staat van herkomst dreigt te worden tekortgedaan in de bescherming van de mensenrechten en fundamentele vrijheden. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de moeder dat teruggeleiding in strijd is met artikel 8 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 3 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK), nu – zoals in het voorgaande al is overwogen – niet is komen vast te staan dat de moeder en de minderjarige bij terugkeer naar het Verenigd Koninkrijk daadwerkelijk en langdurig van elkaar zullen worden gescheiden. Het beroep van de moeder op deze weigeringsgrond slaagt dus evenmin.
Conclusie
Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 en artikel 20 van het Verdrag, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde vasthouding van de minderjarige en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarige te worden gelast.
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. De rechtbank ziet in hetgeen de vader heeft aangevoerd geen aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat hij een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kan afwachten en zal het verzoek van de vader om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren dan ook afwijzen. De rechtbank zal de terugkeer gelasten op uiterlijk 23 september 2016, zijnde de eerste dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend.
KAls er uit de overgelegde buitenlandse bewijsstukken tegenstrijdigheden blijken over de persoonsgegevens, dan kan zulks hieronder ipv met "De persoonsgegevens...vermeld." overwogen worden met bijv: "Blijkens..., doch blijkens..."
osten
De vader heeft verzocht te bepalen dat de moeder op grond van artikel 26 lid 4 van het Verdrag en artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet de kosten die hij heeft moeten maken in verband met de teruggeleidingsprocedure aan hem dient te vergoeden.
Ingevolge voornoemde bepalingen kan de moeder, nu zij de minderjarige heeft vastgehouden in Nederland, worden verplicht tot betaling van alle noodzakelijke kosten die door of namens de vader zijn gemaakt.
De vader heeft de door hem gemaakte kosten begroot op £ 12.645,22, omgerekend
€ 14.542,--. Blijkens het overgelegde overzicht met achterliggende stukken bestaan de kosten uit ‘lawyer fees’, ‘travel expenses’, ‘accomodation expenses’ en ‘lost income’.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder voornoemd bedrag, met haar enkele stelling dat zij deze kosten gelet op haar financiële situatie niet kan betalen, onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De rechtbank zal het verzoek van de vader dan ook toewijzen, in zoverre dat daarbij geen rekening zal worden gehouden met de door de vader opgevoerde kosten ten aanzien van ‘lost income’, nu de vader dit niet heeft onderbouwd en deze kosten bovendien ook gedeeltelijk zien op gemiste inkomsten van zijn huidige partner. De rechtbank berekent de door de vader gemaakte kosten derhalve op £ 8.785,88 , omgerekend en afgerond € 10.448,--.
De rechtbank zal aldus beslissen.
(alleen opnemen indien kostenveroordeling is verzocht)

Beslissing

De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarige:
- [minderjarige] geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , Verenigd Koninkrijk;
naar het Verenigd Koninkijk uiterlijk op 23 september 2016, waarbij de moeder de minderjarige dient terug te brengen naar het Verenigd Koninkrijk en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarige terug te brengen naar het Verenigd Koninkrijk, dat de moeder de minderjarige met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 23 september 2016, opdat de vader de minderjarige zelf mee terug kan nemen naar het Verenigd Koninkrijk;
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van de door hem gemaakte kosten ter hoogte van € 10.488,-- (zegge: tienduizendvierhonderdachtentachtig euro);
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.C. Olland, M.P. Verloop en M.S. Vonck, tevens kinderrechters, bijgestaan door mr. M. Verkerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2016.
Van deze beschikking kan -voor zover er definitief is beslist- hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken (artikel 13 lid 7 Uitvoeringswet internationale kinderontvoering) na de dag van de uitspraak door indiening van een beroepschrift ter griffie van het Gerechtshof Den Haag. In geval van hoger beroep zal de terechtzitting bij het hof - in beginsel - plaatsvinden in de derde of vierde week na deze beslissing.