ECLI:NL:RBDHA:2016:11288

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2016
Publicatiedatum
19 september 2016
Zaaknummer
C/09/515170 / KG ZA 16/904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot plaatsing van een strekdam en schadevergoeding door Rijkswaterstaat afgewezen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 september 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een besloten vennootschap, hier aangeduid als [eiseres], en Rijkswaterstaat, de publiekrechtelijke rechtspersoon van de Staat der Nederlanden. [Eiseres] vorderde onder meer de terugplaatsing van een strekdam die door Rijkswaterstaat was vervangen door een L-krib, en een voorschot op schadevergoeding wegens de nadelige gevolgen van deze vervanging. De rechtbank oordeelde dat Rijkswaterstaat zich terecht beroept op de formele rechtskracht van het besluit tot vervanging van de strekdam, aangezien [eiseres] geen bezwaar had gemaakt tegen dit besluit. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen onrechtmatig handelen van Rijkswaterstaat was vastgesteld, omdat de vervangende constructie niet noodzakelijkerwijs dezelfde effecten had als de oorspronkelijke strekdam. Bovendien was het causaal verband tussen de vervanging en de door [eiseres] gestelde schade niet voldoende aangetoond. De vorderingen van [eiseres] werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/515170 / KG ZA 16/904
Vonnis in kort geding van 7 september 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres]
gevestigd te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.C.M. Verhoeven te Rotterdam,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden, Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaten mr. A.C.M. Prasing-Remmé te Utrecht en mr. E.J. Lichtenveldt te Rotterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiseres] ’ en ‘Rijkswaterstaat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- de akte houdende een wijziging van eis, tevens overlegging aanvullende producties;
- de door Rijkswaterstaat overgelegde producties;
- de op 24 augustus 2016 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiseres] is een houdstervennootschap die een scheepswerf exploiteert. De onderneming houdt zich bezig met de scheepsbouw en constructiebouw ten behoeve van de maritieme sector.
2.2.
[eiseres] is sinds 1976 eigenaar van het bedrijfsterrein waarop de scheepswerf is gevestigd (hierna te noemen: het werfterrein). Het werfterrein is gelegen aan de linkeroever van de rivier de Waal.
2.3.
Aan de oostzijde van het werfterrein bevond zich – al voor 1976 – een stalen strekdam/damwand (hierna te noemen: de strekdam of de damwand).
2.4.
Bij brief van 8 januari 2010 heeft Rijkswaterstaat als volgt bericht aan [eiseres] , voor zover nu relevant:
“(…)
Zoals u bekend heeft Rijkswaterstaat Dienst Oost-Nederland het plan om de damwand in het kribvak ter hoogte van de scheepswerf [eiseres] in [plaats] te vervangen. Op 25 mei 2009 heeft u hier over gesproken met mijn collega’s (…).
(…)
Middels dit schrijven wil ik u informeren dat de voorbereiding voor dit project zal starten in januari 2010. Uiteindelijk zal dit moeten leiden tot een uitvoering welke zal starten eind 2010, begin 2011. Tijdens de voorbereiding zullen we onder meer kijken naar de meest gewenste constructie; dit zou een nieuwe damwand kunnen zijn of een constructie van steen. Uiteraard zullen we u informeren en betrekken bij de voorbereiding.
(…)”
2.5.
In een rapport “Natuurtoets Vervanging damwand Deest ” van 22 juni 2011, opgesteld in opdracht van Rijkswaterstaat is, voor zover nu relevant, het volgende vermeld:
“(…)
1.1
Aanleiding en doel
Rijkswaterstaat Oost-Nederland heeft het voornemen een damwand in de Waal bij Deest te vervangen. Het project gaat gepaard met enkele aanpassingen van de inrichting in het projectgebied. Zo zal de dam anders worden uitgevoerd en dichter bij de hoofdstroom komen te liggen. Tegelijkertijd wordt één aangrenzende krib verwijderd en een andere verlaagd in het kader van het project kribverlaging Waal.
(…)
Het onderhavige rapport beschrijft de resultaten van een zogenaamde natuurtoets van beschermde natuurwaarden in en rond het plangebied en de effecten van de ingreep hierop.
(…)
1.3
Plangebied en ingreep
De damwand loopt parallel aan de rivier en is gelegen tussen twee kribben op de zuidoever van de Waal nabij km. 898,2. De korte westelijke krib zweeft, dat wil zeggen is niet met de oever verbonden. De constructie beschermt de inham waaraan een werf is gevestigd. De damwand is opgebouwd uit verticale, stalen profielplaten die in het zand steken. De platen zijn in zeer slechte staat. Van de bovengrondse wand is een belangrijk deel weggeroest. (…)
Het voornemen bestaat om de damwand te vervangen door een L-krib. (…) Met de kribverlaging wordt een peildaling van twaalf centimeter van de hoogste waterstanden bewerkstelligd. De waterstandsverlaging is niet dermate groot dat dit invloed heeft op de periode van inundatie. De kribverlaging resulteert ook in een langduriger stroming tussen de kribben bij hoogwater. De verwachting is dat de kribvakbodem zakt en een grilliger patroon krijgt, de oever landinwaarts opschuift en de rivierbodem stijgt door sedimentatie. Ter hoogte van het projectgebied zal verschuiving van de oever niet optreden, omdat de oever hier verhard is. Ten slotte zal door grondverzet en de direct na uitvoering optredende erosie tijdelijk vertroebeling in de kribvakken optreden.”
2.6.
Bij besluit van 7 september 2011 (hierna: het besluit) heeft
“de Directeur Water RWS Oost Nederland”namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu het projectplan tot het aanleggen van een L-krib langs de Waal vastgesteld. Het besluit houdt in dat de strekdam zal worden vervangen door een zogenaamde L-krib (die
“wordt opgebouwd uit een zandlichaam dat met stortsteen wordt bekleed”, hierna te noemen: de L-krib). In het besluit staat, voor zover nu relevant, vermeld:
“(…)
4. Beschrijving van voorzieningen gericht op het ongedaan maken of beperken van de nadelige gevolgen
Loket voor planschade en nadeelcompensatie
Voor eventueel financieel nadeel dat onverhoopt ontstaat als gevolg van de uitvoering van het projectplan kan een benadeelde een beroep doen op artikel 7.14 van de Waterwet. Dit artikel bepaalt dat aan degene die als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer schade lijdt of zal lijden, op zijn verzoek door het betrokken bestuursorgaan een vergoeding wordt toegekend, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. Het verzoek tot vergoeding van de schade bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde schadevergoeding.
(…)”
In het besluit is verder opgenomen dat een afschrift ervan is verzonden naar [eiseres] . Het besluit is bekendgemaakt door publicatie in de Staatscourant van 7 november 2011. Bezwaar tegen het besluit kon worden ingesteld tot zes weken na de dag van bekendmaking (tot en met 12 december 2011). Tegen het besluit is door [eiseres] geen bezwaar gemaakt.
2.7.
In het besluit “Kribverlaging Waal Fase 3 en Langsdammen Wamel-Ophemert” van 21 juni 2012 staat vermeld, voor zover nu relevant:
“(…)
Langsdammenhebben ten opzichte van reguliere kribben verscheidene voordelen:

tijdens hoogwater is de weerstand lager waardoor water sneller kan worden afgevoerd en er lagere hoogwaterstanden resulteren;

betere ijsgeleiding;

langsdammen veroorzaken naar verwachting minder sedimentatie na inregelen;

reductie baggerinspanning;

minimale invloed golfslag door scheepvaart op oever achter de langsdam;

scheepvaart heeft minder hinder van dwarsstromingen;

verbetering ecologische ontwikkeling van de oevers.
(…)”
2.8.
In 2012 is de strekdam door Rijkswaterstaat verwijderd en vervangen door de L-krib.
2.9.
In 2014 is een bedrijfshal op het werfterrein onderspoeld door rivierwater.
2.10.
In 2016 zijn in opdracht van [eiseres] baggerwerkzaamheden uitgevoerd in de haven aan de westzijde van het werfterrein door (onder andere) [X] B.V. (hierna te noemen: [X] ).
2.11.
Op 6 juni 2016 bericht [X] per e-mail als volgt aan [eiseres] , voor zover nu relevant:
“(…)
Afgelopen woensdag 1 juni waren we bijna klaar met de baggerwerkzaamheden in uw opdracht en heeft onze peilboot met multibeam-apparatuur een peiling uitgevoerd. (…) Vrijdag 3 juni hebben we weer gepeild om te controleren of het gehele oppervlak de juiste diepte had. Wat bij ons de alarmbellen deed rinkelen was de constatering dat in de ZO hoek van ons baggergebied in een tijd van 2 dagen alweer een forse aanzanding van ca. 0,30 m1 had plaatsgevonden. Als dit fenomeen bij wat hogere rivierwaterstanden blijft optreden, dan zou het best kunnen zijn dat u binnen enkele jaren opnieuw moet baggeren om de gewenste diepte bij uw scheepswerf te behouden. (…)
Op de ondergrond van de peiling is te zien dat in het verleden een damwand heeft gestaan op ongeveer de grens van ons baggergebied. Het zou me niet verbazen dat deze damwand ooit aangebracht is om het hierboven probleem te teckelen. (…)
(…)”
2.12.
Op 30 juni 2016 bericht [X] , voor zover nu relevant, als volgt aan [eiseres] :
“(…)
Op 23 juni hebben wij andere peilwerkzaamheden in de buurt van uw bedrijf uitgevoerd. Onze serveyor zag een mogelijkheid om het oostelijk deel van uw haven “even mee te peilen”. (…) Volgens de berekening is er 934-39=895 m3 aangezand in het gepeilde gebied.
(…)”
2.13.
Op 17 augustus 2016 bericht [X] , voor zover nu relevant, als volgt aan [eiseres] :
“(…)
Ik heb het rapport met de peilingen uit 2010 bekeken. De toen nog aanwezige damwand staat duidelijk op de kaarten en dwarsprofielen. (…) De damwand werkt duidelijk als een zand/slibkering. (…) Met deze rapportage is de sedimentkerende werking van het damwandscherm overtuigend aangetoond.
(…)”
en, in een latere e-mail op dezelfde dag:
“(…)
Hierbij de peiling van de haven van werf [eiseres] van vanmorgen 17-08-2016. (…) Op de profielen is te zien dat tussen 1 juni en 17 augustus langs de bovenstroomse rand van ons baggerwerk een forse “spie” zand is bezonken. (…)”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na wijziging van eis en zakelijk weergegeven – Rijkswaterstaat te veroordelen om:
  • binnen één maand na betekening van dit vonnis ter plaatse van de verwijderde strekdam een vergelijkbare strekdam terug te plaatsen;
  • tot het moment waarop die vergelijkbare strekdam is teruggeplaatst er door het regelmatig laten uitvoeren van baggerwerkzaamheden voor zorg te dragen dat de haven gelegen aan de westzijde van het werfterrein op zodanige diepte blijft dat de bedrijfsactiviteiten van [eiseres] zonder belemmeringen kunnen worden uitgevoerd;
  • aan [eiseres] een in goede justitie te bepalen voorschot op schadevergoeding te betalen;
alles met veroordeling van Rijkswaterstaat in de kosten van dit geding.
3.2.
Daartoe voert [eiseres] – samengevat – het volgende aan. Rijkswaterstaat heeft de strekdam niet vervangen door een vergelijkbare constructie. De langsdam die deel uitmaakt van de ter vervanging van de strekdam geplaatste L-krib ligt op 5,41 meter = NAP, terwijl de strekdam een hoogte had van 8,50 meter + NAP. In 2014 constateerde [eiseres] dat een bedrijfshal ernstig verzakt was doordat deze, naar later is gebleken door de afwezigheid van de strekdam of een vergelijkbare constructie, werd onderspoeld door rivierwater. Om de continuïteit van de bedrijfsvoering en de veiligheid van haar medewerkers te kunnen borgen heeft [eiseres] direct herstelwerkzaamheden uitgevoerd, hetgeen haar € 427.750,= heeft gekost. Met de nog te verrichten herstelwerkzaamheden zal een bedrag van € 2.000.000,= gemoeid zijn. Voorts is in april 2016 bij het uitvoeren van baggerwerkzaamheden in de haven aan de westzijde van het werfterrein geconstateerd dat er sprake is van extreme aanzanding in de haven aan de westzijde van het werfterrein, eveneens als gevolg van het weghalen van de strekdam. Dit betekent dat [eiseres] met regelmaat kostbare baggerwerkzaamheden moet uitvoeren, terwijl dat voor het verwijderen van de strekdam sinds 1976 slechts een enkele keer nodig was.
3.3.
Rijkswaterstaat heeft begin 2010 medegedeeld dat de strekdam zou worden vervangen door een nieuwe damwand of een constructie van steen. Daarbij zou gekozen worden voor de meest gewenste constructie en [eiseres] zou geïnformeerd en betrokken worden bij de voorbereiding van de uit te voeren werkzaamheden. In de praktijk is echter de strekdam zonder vooraankondiging en zonder [eiseres] bij het project te betrekken verwijderd en Rijkswaterstaat is niet overgegaan tot het aanbrengen van een vergelijkbare constructie. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat kennelijk geen, althans onvoldoende deugdelijk onderzoek gedaan naar de effecten die het verwijderen van de strekdam en het afzien van het aanbrengen van een gelijkwaardige vervangende constructie zou hebben op de stroming van het rivierwater en het werfterrein. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid had het op de weg van Rijkswaterstaat gelegen om dat wel te doen. Door dit alles na te laten heeft Rijkswaterstaat de zorgvuldigheidsnorm die zij jegens [eiseres] in acht dient te nemen geschonden en heeft Rijkswaterstaat onrechtmatig jegens [eiseres] gehandeld en een – voortdurende – onrechtmatige situatie gecreëerd. [eiseres] heeft als gevolg hiervan kosten moeten maken en zal nog meer kosten moeten maken en Rijkswaterstaat dient de onrechtmatige situatie op te heffen of ongedaan te maken. Voorts dient Rijkswaterstaat de schade die [eiseres] heeft geleden en nog zal lijden ongedaan te maken.
3.4.
Rijkswaterstaat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
[eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat Rijkswaterstaat onrechtmatig jegens haar handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven.
4.2.
Vooropgesteld moet worden dat het besluit van 7 september 2011 formele rechtskracht heeft gekregen, nu daartegen – zoals Rijkswaterstaat onbetwist heeft gesteld – geen rechtsmiddelen zijn ingesteld. Gelet hierop moet, in beginsel, worden uitgegaan van de rechtmatigheid van het besluit, zowel voor wat betreft de totstandkoming als voor wat betreft de inhoud.
4.3.
Volgens [eiseres] ligt het onrechtmatig handelen van Rijkswaterstaat besloten in de niet-nakoming door Rijkswaterstaat van hetgeen hij in de brief van 8 januari 2010 heeft toegezegd te zullen doen, namelijk vervanging van de strekdam, althans plaatsen van een constructie (de
“meest gewenste”) die voor [eiseres] gaan nadelige effecten zou hebben. [eiseres] bepleit – onder verwijzing naar HR 19 juni 2015, NJ 2016/1 – dat bepaalde handelingen, zoals het verstrekken van onjuiste inlichtingen en het niet-nakomen van toezeggingen, los van het betreffende daarop volgende of daarmee verband houdende besluit grond kunnen opleveren voor een vordering uit onrechtmatige daad, ook al staat de rechtmatigheid van het besluit zelf vast op grond van formele rechtskracht. Volgens [eiseres] moet de niet-nakoming van de toezegging in de brief van 8 januari 2010 los gezien worden van het latere besluit van 7 september 2011 en sluit de formele rechtskracht van dat besluit de onrechtmatigheid van de handelingen (het nalaten) van Rijkswaterstaat niet uit. Bovendien was [eiseres] niet op de hoogte van het besluit van 7 september 2011. Die onbekendheid is toe te rekenen aan Rijkswaterstaat, omdat Rijkswaterstaat [eiseres] – ook in strijd met haar toezegging – hierover niet heeft geïnformeerd. Ook daarom komt, aldus [eiseres] , Rijkswaterstaat geen beroep op formele rechtskracht van het besluit toe.
4.4.
Met Rijkswaterstaat is de voorzieningenrechter van oordeel dat de brief van 8 januari 2010 niet een toezegging behelst zoals door [eiseres] gesteld. In die brief staat vermeld dat de damwand zal worden vervangen en wordt gesproken over
“de meest gewenste constructie” “een nieuwe damwand”of
“een constructie van steen”. De inhoud van de toezegging ten aanzien van de vervanging – bezien in samenhang met de brief als geheel – kan niet worden geduid als een toezegging die zo ver strekt dat de bestaande strekdam wordt vervangen door een volledig vergelijkbare strekdam. Ook uit de bewoordingen
“de meest gewenste constructie”kan geen toezegging aan [eiseres] worden afgeleid. Dat voor de meest gewenste constructie wordt gekozen betekent immers niet noodzakelijkerwijs dat [eiseres] geen nadelige effecten zal ondervinden, nu de taak van Rijkswaterstaat meer omvat dan zorgdragen voor de bescherming van het werfterrein. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet de keuze voor
“de meest gewenste constructie”worden gezien in het licht van het algemeen belang dat Rijkswaterstaat behartigt en niet in het licht van het specifieke belang van [eiseres] . Van onrechtmatig handelen omdat een toezegging tot het vervangen van de strekdam niet is nagekomen, is derhalve niet gebleken.
4.5.
Het onrechtmatig handelen van Rijkswaterstaat is volgens [eiseres] voorts gelegen in het niet nakomen van de toezegging in de brief van 8 januari 2010 om haar te informeren en betrekken bij de voorbereiding van het besluit. Dat Rijkswaterstaat heeft nagelaten dit te doen is echter niet voldoende aannemelijk geworden. Rijkswaterstaat heeft een memo overgelegd, die is opgesteld in maart 2016 naar aanleiding van de aansprakelijkstelling door [eiseres] . In deze memo staat vermeld dat – voor zover thans nog kan worden nagegaan – in 2009 tenminste tweemaal contact is geweest met [eiseres] over de vervanging van de strekdam, alsmede in de zomer van 2011. In het licht van deze memo – waarvan de inhoud door [eiseres] niet is betwist – heeft [eiseres] haar stelling dat zij niet is betrokken bij of geïnformeerd over de voorbereiding van het besluit onvoldoende geconcretiseerd. Daar komt nog bij dat [eiseres] ter zitting heeft gesteld dat zij er op vertrouwde dat Rijkswaterstaat op een voor haar goede manier de strekdam zou vervangen. Aldus valt niet in te zien wat de voor [eiseres] nadelige gevolgen zouden zijn geweest indien zij niet zou zijn betrokken bij de voorbereiding van het besluit. Gezien het vertrouwen dat [eiseres] kennelijk in Rijkswaterstaat had – hetgeen ook volgt uit het gegeven dat zij gedurende de bouw van de L-krib en geruime tijd daarna nimmer vraagtekens daarbij heeft gezet – is niet te verwachten dat [eiseres] bij meer betrokkenheid bij de voorbereiding kenbaar zou hebben gemaakt dat zij een andere wijze van vervanging van de strekdam wenselijk achtte. Aldus is ook geen sprake van causaal verband tussen – voor zover aan de orde – het niet betrekken van [eiseres] bij de voorbereiding van de besluitvorming over de vervanging van de strekdam en de thans door [eiseres] gestelde schade. Het betoog van [eiseres] dat zij niet bekend was met het besluit van 7 september 2011, omdat zij daarover niet was geïnformeerd door Rijkswaterstaat, houdt in dit verband evenmin stand. Rijkswaterstaat heeft betwist dat zij geen afschrift van het besluit aan [eiseres] heeft toegezonden en uit het besluit zelf blijkt van toezending daarvan aan [eiseres] .
4.6.
Van onrechtmatig handelen door Rijkswaterstaat zoals door [eiseres] gesteld is gezien al het vorenstaande derhalve niet gebleken, zodat Rijkswaterstaat zich ten opzichte van [eiseres] terecht beroept op de formele rechtskracht van het besluit. Hierop stuiten de vorderingen om ter plaatse van de verwijderde strekdam een vergelijkbare strekdam terug te plaatsen en om tot het moment dat die strekdam is teruggeplaatst regelmatig baggerwerkzaamheden uit te voeren, af. Vorenstaande laat onverlet dat degene die schade lijdt ten gevolge van rechtmatig overheidshandelen recht heeft op schadevergoeding, als hij – in vergelijking met anderen – onevenredig zwaar getroffen wordt door het rechtmatige overheidshandelen en de schade het normaal maatschappelijk risico te boven gaat. De vordering strekkende tot schadevergoeding moet derhalve nog nader worden beoordeeld. In verband hiermee geldt dat [eiseres] op grond van artikel 7.14 van de Waterwet in verbinding met de Beleidsregel Nadeelcompensatie Infrastructuur en Milieu 2014 een verzoek tot nadeelcompensatie kan indienen bij Rijkswaterstaat. Nu derhalve ten aanzien van een eventuele schadevergoeding een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke procedure openstaat, kan de civiele rechter niet oordelen over een vergoeding van geleden schade. [eiseres] zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering strekkende tot betaling door Rijkswaterstaat van een voorschot op schadevergoeding.
4.7.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog op dat – als uitgegaan zou worden van onrechtmatig handelen door Rijkswaterstaat – de vorderingen van [eiseres] slechts voor toewijzing in aanmerking zouden kunnen komen, indien het causale verband tussen het vervangen van de strekdam door de L-krib en de door [eiseres] gestelde schade voldoende aannemelijk zou zijn. [A] voert thans in opdracht van RWS als schade-expert een onderzoek uit. Dit onderzoek is thans echter nog niet afgerond. Dat RWS een onderzoek laat uitvoeren laat onverlet dat het op de weg van [eiseres] ligt om voornoemd causaal verband aannemelijk te maken. Dat causaal verband is voorshands echter niet voldoende komen vast te staan, waartoe het volgende wordt overwogen.
4.8.
Dat er sprake is geweest van een onderspoeling van de bedrijfshal en dat in 2016 baggerwerkzaamheden noodzakelijk waren is genoegzaam gebleken. Dat dat het gevolg is geweest van de vervanging van de strekdam door de L-krib echter niet. [eiseres] verwijst ter onderbouwing van haar stellingen in dit verband naar de e-mailberichten van [X] (vgl. onder 2.11, 2.12 en 2.14), naar het rapport “Natuurtoets Vervanging damwand Deest ” (zie onder 2.5) en naar het besluit “Kribverlaging Waal Fase 3 en Langsdammen Wamel-Ophemert” (vgl. onder 2.7). Deze stukken kunnen haar stellingen op dit punt echter niet, althans ontoereikend, onderbouwen. Ten aanzien van de aanzanding geldt dat – na de plaatsing van de L-krib in 2012 – voor het eerst in 2016 baggerwerkzaamheden noodzakelijk bleken en dat kort na die baggerwerkzaamheden bleek van forse aanzanding waardoor baggerwerkzaamheden op (relatief) korte termijn weer noodzakelijk zijn. Indien de mate van aanzanding medio 2016 het gevolg is van de L-krib, ligt – gezien de snelheid waarmee de aanzanding in juni 2016 volgens de e-mailberichten van [X] plaatsvond – logischerwijs in de rede dat die aanzanding niet voor het eerst in 2016 optreedt, doch dat daaromtrent reeds eerder problemen zouden ontstaan. Zoals Rijkswaterstaat terecht stelt kan gelet hierop niet worden uitgesloten dat de aanzanding en de mate waarin die thans kennelijk plaatsvindt een andere oorzaak heeft dan de L-krib. Dat [X] stelt dat “
Met deze rapportage […] de sedimentkerende werking van het damwandscherm overtuigend aangetoond [is]”is in het licht van het vorenstaande ontoereikend om van de juistheid van die stelling uit te gaan. Aldus is niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid komen vast te staan dat de aanzanding een gevolg is van de vervanging van de strekdam door L-krib. Hetzelfde geldt voor de onderspoeling van de bedrijfshal. Rijkswaterstaat stelt terecht dat [eiseres] weliswaar stelt dat deze onderspoeling het gevolg is van de verwijderde strekdam, maar die stelling op geen enkele wijze concretiseert of aannemelijk maakt. Dit had wel op haar weg gelegen. De verwijzing van [eiseres] naar het rapport “Natuurtoets Vervanging damwand Deest ” en naar het besluit “Kribverlaging Waal Fase 3 en Langsdammen Wamel-Ophemert” baat haar niet, nu – zoals Rijkswaterstaat ter zitting heeft gesteld – dat rapport en het besluit met een ander doel zijn opgesteld en geen betrekking hadden op de feitelijke situatie bij [eiseres] . Uit die stukken kan derhalve geen direct causaal verband worden afgeleid.
4.9.
Ten aanzien van het causaal verband tussen het vervangen van de strekdam en de door [eiseres] gestelde schade moet voorts nog worden opgemerkt dat [eiseres] zich in haar stellingen niet uitlaat over de feitelijke werking van de strekdam, voorafgaand aan de vervanging van de strekdam door de L-krib, zodat een vergelijking van de oude situatie met de huidige situatie niet mogelijk is. Dit is te meer relevant omdat de strekdam, zo staat tussen partijen vast, voorafgaand aan de sloop in slechte staat verkeerde, zodat aannemelijk is dat de werking daarvan beperkt was. Rijkswaterstaat voert terecht aan dat zolang niet inzichtelijk is hoe de situatie ter plaatse van het werfterrein zou zijn geweest zonder plaatsing van de L-krib, ook geen causaal verband aangenomen kan worden tussen de gestelde schade en de plaatsing van de L-krib
4.10.
Slotsom is dat de vorderingen van [eiseres] niet slagen. [eiseres] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen strekkende tot plaatsing van een strekdam en het regelmatig laten uitvoeren van baggerwerkzaamheden af;
5.2.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vordering strekkende tot betaling door Rijkswaterstaat van een voorschot op schadevergoeding;
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Rijkswaterstaat begroot op € 4.719,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 3.903,-- aan griffierecht;
5.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2016.
idt