ECLI:NL:RBDHA:2016:11469

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
22 september 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 4749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leges voor paspoortaanvragen in het buitenland en de motivering van de kosten door de overheid

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Den Haag op 22 september 2016, hebben eisers, die ook optreden als wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Buitenlandse Zaken. Dit besluit verklaarde hun bezwaar tegen de leges voor de aanvraag van Nederlandse paspoorten in het buitenland kennelijk ongegrond. De eisers hadden op 14 maart 2016 paspoorten aangevraagd bij het consulaat-generaal in Vancouver, Canada, en voerden aan dat de in rekening gebrachte leges te hoog waren. De rechtbank oordeelde dat de minister voldoende onderbouwing had gegeven voor de hoogte van de leges, die volgens de minister kostendekkend waren. De rechtbank stelde vast dat de minister had aangetoond dat de kosten voor paspoortaanvragen in het buitenland hoger zijn dan in Nederland, onder andere door hogere personeels- en verzendkosten. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had afgezien van het horen van eisers in bezwaar, omdat er geen twijfel bestond dat hun bezwaren niet tot een ander besluit konden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde het bestreden besluit van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/4749

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2016 in de zaak tussen

[eisers] ,te [woonplaats] , eisers,
mede in hun hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van hun minderjarige kinderen [kinderen van eisers]
(gemachtigde: mr.drs. C.M.J.E.P. Meerts),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. I.S. IJserinkhuijsen).

Procesverloop

Eisers hebben, mede voor hun minderjarige kinderen, op 14 maart 2016 Nederlandse paspoorten aangevraagd, waarvoor mondeling dan wel bij gedagtekende schriftelijke kennisgeving leges zijn geheven (het primaire besluit). Bij kwitantie van 14 maart 2016 is de betaling van de leges bevestigd.
Bij besluit van 28 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2016..
Eisers zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben op 14 maart 2016 voor henzelf en hun kinderen Nederlandse paspoorten aangevraagd bij het Nederlandse consulaat-generaal te Vancouver, Canada. Deze aanvragen zijn behandeld door de Regionale Service Organisatie van verweerder in Den Haag (hierna: RSO). Op 14 maart 2016 hebben eisers leges van 2 x C$ 193,- + 2 x C$ 173,- betaald. Op 7 april 2016 hebben zij bezwaar gemaakt tegen de geheven leges. Bij besluit van 22 maart 2016 zijn de paspoorten verstrekt. Bij besluit van 28 april 2016 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard waarbij hij met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ervan heeft afgezien eisers te horen.
2. Verweerder heeft aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat er geen sprake is van een situatie waarbij de opbrengsten van de in het buitenland geheven paspoortleges hoger zijn dan de kosten, aangezien de tarieven kostendekkend zijn en de situatie in het buitenland de hogere tarieven voor paspoortafgifte rechtvaardigt, zodat er geen aanleiding is artikel 12, tweede lid en onder a, van het Besluit Paspoortgelden, waarin de tarieven voor aanvragers van nationale paspoorten buiten het Koninkrijk zijn vastgelegd, buiten toepassing te verklaren.
3. Eisers voeren aan dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eisers te horen, gezien de zowel feitelijk als juridisch uitgebreide motivering van het bestreden besluit.
Voorts voeren zij aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de hogere kosten voor paspoortaanvragen in het buitenland worden gerechtvaardigd door de hogere kostprijs van aanvragen in het buitenland. Eisers vinden dit vreemd, omdat de verzendkosten door de aanvrager zelf moeten worden betaald en de aanvragen door het RSO in Den Haag worden behandeld. Het rapport waarop verweerder zich beroept is onvoldoende recent. Het rapport gaat bovendien ten onrechte uit van personeelskosten in het buitenland, terwijl de aanvragen in Den Haag worden behandeld.
Vanwege het recht dat iedere Nederlander heeft om het land te verlaten en het daarvan afgeleide recht op een reisdocument, is het niet terecht dat eisers veel meer voor de paspoorten moeten betalen dan andere aanvragers.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Verweerder heeft aan zijn standpunt dat de tarieven voor paspoortaanvragen buiten het Koninkrijk niet hoger zijn dan kostendekkend in het bestreden besluit het volgende ten grondslag gelegd:
In de brief “Modernisering Nederlandse diplomatie” aan de Tweede Kamer van 8 april 2011 (TK 2010-2011, 32 734, nr. 1, pag. 16 en 17) is aangekondigd dat de kosten die gepaard gaan met het verstrekken van reisdocumenten in het buitenland voortaan zullen worden doorberekend. Deze keuze is door verweerder verder uitgewerkt in zijn brief aan de Tweede Kamer van 30 juni 2011 (TK 2010-2011, 32 734, nr. 9). De verstrekking van reisdocumenten in het buitenland geschiedde destijds tegen een tarief (ver) beneden de kostprijs. Bij brief van 30 juni 2011 (TK 2010-2011, 32 734, nr. 10) heeft verweerder het rapport “Consulaire dienstverlening doorgelicht 2007-2010” aan de Tweede Kamer aangeboden, dat is opgesteld door de Inspectie ontwikkelingssamenwerking en beleidsevaluatie (IOB) van het ministerie. Uit dat IOB rapport (pag. 91 en 92) kan worden afgeleid dat het afgifteproces van reisdocumenten in het buitenland sterk verliesgevend is, omdat vooral de personele kosten veel hoger liggen dan voor de in Nederland afgegeven reisdocumenten. Ook de kosten voor kantoren en beveiliging zijn hoger. Bovendien neemt de beoordeling van een paspoortaanvraag meer tijd in beslag, omdat de procedure in het buitenland bewerkelijker is, vooral rondom het vaststellen van het Nederlanderschap. Aangezien het niet redelijk is dat de Nederlandse belastingbetaler betaalt voor in het buitenland afgegeven paspoorten, is besloten de prijs te verhogen tot een kostendekkend niveau. Bij brief van 30 oktober 2012 (TK 2012-2013, 25 764, nr. 69) heeft verweerder de Tweede Kamer, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, geïnformeerd over het besluit van de Rijksministerraad om de tarieven voor reisdocumenten die in het buitenland worden aangevraagd met ingang van 1 januari 2013 te verhogen. Met de invoering van de kostendekkende tarieven is een einde gekomen aan de tot dan toe bestaande praktijk waarbij jaarlijks vanuit de BZ-begroting circa 9 miljoen euro werd toegelegd op deze dienstverlening, aldus verweerder.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee draagkrachtig en op basis van voldoende recente gegevens heeft gemotiveerd dat de in rekening gebrachte leges voor paspoortaanvragen in het buitenland redelijk zijn en niet hoger dan kostendekkend. In het verweerschrift heeft verweerder daaraan nog toegevoegd dat de behandeling van paspoortaanvragen in het buitenland in steeds verdergaande mate is gecentraliseerd om de tarieven kostendekkend te houden. Dit neemt niet weg dat de kosten bij een paspoortaanvraag in het buitenland hoger zijn dan bij aanvragen in het Koninkrijk omdat aanvragen nog steeds worden ingediend bij Nederlandse consulaten en ambassades, waarvoor personeel en gebouwen bekostigd moeten worden. Verder is de logistiek ingewikkelder en is het onderzoek naar het Nederlanderschap van de aanvrager vaak complexer. Tevens worden er meer koerierskosten gemaakt bij paspoortaanvragen in het buitenland. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee draagkrachtig heeft onderbouwd dat de behandeling van paspoortaanvragen in het buitenland meer kosten met zich brengt dan bij het paspoortenafgifteproces bij de gemeenten het geval is. Voorts heeft verweerder onweersproken gesteld dat de kosten van verzending van de paspoorten van Den Haag naar de desbetreffende ambassade of het desbetreffende consulaat niet apart in rekening worden gebracht bij de aanvrager en dus extra kosten meebrengt voor verweerder. De aanvrager betaalt slechts de verzendkosten van verzending van de ambassade of het consulaat naar het huisadres, indien de aanvrager dat wenst omdat hij het paspoort niet zelf kan afhalen bij de ambassade of het consulaat.
4.2.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 januari 2009; ECLI:NL:RVS:2009:BH1142), vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure. Van het horen mag met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb slechts worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. De beslissing om die bepaling toe te passen dient te worden genomen op grond van hetgeen in het bezwaarschrift is aangevoerd.
Eisers hebben in bezwaar aangevoerd dat de leges die zij voor de paspoorten moesten betalen te hoog zijn en dat het haast onvoorstelbaar is, gelet op de hoogte van de tarieven die grensgemeenten en gemeente hanteren voor hetzelfde product, dat de leges zijn vastgesteld op een kostendekkend niveau.
Nu in het bestreden besluit uiteen is gezet dat de leges niet hoger dan kostendekkend zijn, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het door eisers gemaakte bezwaar niet tot een andersluidend besluit kon leiden. Verweerder heeft dan ook terecht afgezien van het horen van eisers in bezwaar.
4.3.
De conclusie van het voorgaande is dat het bestreden besluit in rechte stand houdt. Het beroep is ongegrond.
4.4.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.