ECLI:NL:RBDHA:2016:11575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2016
Publicatiedatum
27 september 2016
Zaaknummer
NL 16 . 2399
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser met herkomst uit Mosul

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2016 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse eiser, die een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. Eiser, geboren in Mosul, had eerder asielaanvragen ingediend die alle waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de herkomst van eiser uit Mosul niet aannemelijk was, ondanks de overgelegde documenten ter onderbouwing van zijn aanvraag. De rechtbank stelde vast dat de eerdere afwijzingen in rechte vaststonden en dat de nieuwe documenten, waaronder een verklaring van de Iraakse ambassade, niet voldoende bewijs boden voor de herkomst van eiser. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de ambassade niet aantoonde dat eiser in Mosul had gewoond tot zijn vertrek naar Nederland. Bovendien werd vastgesteld dat de medische stukken geen aanleiding gaven om het Bureau Medische Advisering om advies te vragen, aangezien er geen bewijs was dat eiser zich in een levensbedreigende situatie bevond. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken van eiser om deskundigenonderzoek af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL16.2399
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 september 2016 in de zaak tussen
[naam], eiser,
gemachtigde mr. P.R. Klaver,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. I.E. Lemmers.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 1 september 2016 (het bestreden besluit), waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 22 september 2016. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig M. Aleid, tolk in de Arabisch-Iraakse taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraakse nationaliteit. Bij besluiten van 13 augustus 2008, 18 oktober 2013 en 25 februari 2015 heeft verweerder de eerdere asielaanvragen van eiser afgewezen. Deze afwijzingen staan in rechte vast. Daarmee is vast komen te staan dat eisers gestelde herkomst uit Mosul niet geloofwaardig is, gelet op de BLT-taalanalyse (met contra-expertise en een derde deskundige) die in de eerste asielprocedure is uitgevoerd en eisers eigen verklaringen over zijn herkomst. In zijn tweede en derde asielprocedure heeft eiser verschillende documenten overgelegd, maar deze hebben de ongeloofwaardigheid van zijn herkomst niet weg kunnen nemen.
2. Op 22 augustus 2016 heeft eiser een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Ter onderbouwing van deze aanvraag heeft eiser de volgende documenten overgelegd: een kopie van zijn identiteitskaart met vertaling, een kopie van zijn nationaliteitskaart met vertaling, een verklaring van de Iraakse ambassade te Den Haag van 2 maart 2016 en een brief van het Erasmus Medisch Centrum van 13 april 2016.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de kopieën van de identiteitskaart en de nationaliteitsverklaring eisers herkomst niet kunnen aantonen, omdat deze kopieën in de eerste procedure al zijn overgelegd en het geen originele documenten zijn. Dat de kopieën nu in kleur en met vertaling zijn overgelegd, maakt dat niet anders. De verklaring van de Iraakse ambassade is echt bevonden, maar omdat deze tot stand is gekomen op basis van de genoemde kopieën van de identiteitskaart en nationaliteitsverklaring, kan aan dit document niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht zou willen zien. Bovendien wordt met deze verklaring van de ambassade slechts de geboorteplaats van eiser bevestigd, maar blijkt daaruit niet waar eiser sinds zijn geboorte woonachtig is geweest. Ten aanzien van de brief van het Erasmus Medisch Centrum stelt verweerder zich op het standpunt dat daaruit niet blijkt dat eiser onder behandeling staat, laat staan dat hij zich in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte bevindt. Uitzetting zal dan ook niet leiden tot een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vanwege eisers psychische klachten.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerders besluitvorming onzorgvuldig is. Ten onrechte is verweerder voorbij gegaan aan het feit dat de verklaring van de ambassade echt is bevonden en dat daaruit blijkt dat eiser afkomstig is uit Mosul. Eiser stelt dat hij altijd heeft verklaard zijn hele leven tot aan zijn vertrek uit Irak in Mosul te hebben gewoond. Overigens is het niet relevant of hij daar de rest van zijn leven gewoond heeft. Immers, als verweerder overgaat tot uitzetting zal dat zijn naar Mosul. Daarnaast is verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan eisers verklaringen/uitleg over de manier waarop de verklaring van de ambassade tot stand is gekomen. In het kader van de samenwerkingsverplichting was het aan verweerder om deze verklaringen te verifiëren. Voorts stelt eiser dat naar aanleiding van de informatie van de Medische Dienst Pauluskerk, die hij op 1 september 2016 aan verweerder heeft verzonden, het Bureau Medische Advisering (BMA) om advies gevraagd had moeten worden. Tot slot heeft eiser bij brief van 15 september 2016 aan de rechtbank en verweerder laten weten dat hij inmiddels zijn originele identiteitskaart en nationaliteitsverklaring van de door hem destijds ingeschakelde mensensmokkelaar uit Turkije heeft ontvangen. Nu verweerder bij brief van 20 september 2016 heeft aangegeven niet over te gaan tot documentenonderzoek, verzoekt eiser de rechtbank zelf een deskundige in te schakelen om de documenten te laten onderzoeken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser bij zijn opvolgende aanvraag overgelegde documenten zijn gestelde herkomst niet aannemelijk kunnen maken. De kopieën van de identiteitskaart en de nationaliteitsverklaring zijn reeds bij eisers eerdere aanvragen betrokken. Uit de verklaring van de ambassade van 2 maart 2016 blijkt dat eiser geboren is in Mosul, maar niet of hij daar tot aan zijn vertrek naar Nederland gewoond heeft. Bovendien blijkt uit het document niet hoe het tot stand is gekomen, anders dan dat eiser op de ambassade voornoemde kopieën heeft overgelegd. Niet inzichtelijk is wat voor onderzoek de ambassade heeft uitgevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aan verweerder om dit te verifiëren. Het is immers aan eiser om aannemelijk te maken dat hij, in tegenstelling tot wat op basis van zijn verklaringen en taalanalyses is vast komen te staan tijdens de eerste procedure, niet alleen geboren is in Mosul maar daar ook daadwerkelijk heeft gewoond tot aan zijn vertrek naar Nederland. Eisers stelling dat dit niet relevant is, omdat verweerder hem op basis van deze documenten zal uitzetten naar Mosul, volgt de rechtbank niet. Er wordt immers niemand uitgezet naar Mosul, nu daar sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de Richtlijn 2011/95/EU.
6. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de overgelegde medische stukken geen aanleiding hoefde te zien om het BMA om advies te vragen. Uit deze stukken blijkt immers niet dat eiser zich in een vergevorderd en direct levensbedreigend stadium van een ongeneeslijke ziekte bevindt, zodat uitzetting niet in strijd zal zijn met artikel 3 van het EVRM. Voorts is verweerder bij een opvolgende aanvraag niet gehouden ambtshalve te toetsen aan artikel 64 van de Vw, dus ook in dat verband bestond er voor verweerder geen aanleiding het BMA om advies te vragen.
7. Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding om de ter zitting getoonde identiteitskaart en nationaliteitsverklaring op echtheid te laten onderzoeken door een deskundige. Uit de reeds overgelegde kopieën van deze documenten is immers af te leiden dat deze slechts inzicht kunnen geven in eisers geboorteplaats. Uit deze documenten blijkt niet of eiser ook daadwerkelijk in Mosul heeft verbleven tot aan zijn vertrek naar Nederland. Zelfs als de documenten echt worden bevonden, zullen ze dus niet kunnen afdoen aan de conclusies van de taalanalyses en eisers eigen verklaringen over zijn herkomst uit de eerste procedure.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden aan partijen op: