In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 3 oktober 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. K.C.M. van den Hoek, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door A.M. Snijders. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het Uwv, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid had vastgesteld op 46,70 procent, na eerder een percentage van 48,40 procent te hebben vastgesteld. Eiseres ontving sinds 6 januari 2014 een WIA-uitkering en had melding gedaan van een verslechterde gezondheidstoestand, waarbij zij was gediagnosticeerd met een borderline persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank heeft het procesverloop en de medische onderzoeken beoordeeld, waarbij de primaire verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) betrokken waren. De rechtbank concludeert dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de door eiseres ingebrachte informatie niet voldoende was om de vastgestelde beperkingen te herzien. Eiseres betoogde dat haar psychische klachten en rugklachten niet adequaat waren beoordeeld, maar de rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende rekening hadden gehouden met haar situatie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van het Uwv om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen, in stand blijft. Eiseres kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.