ECLI:NL:RBDHA:2016:12124

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
AMS 16/17307 en AMS 16/17309
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over asielaanvraag van Indiase eiser met nieuw asielmotief

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 30 augustus 2016, wordt de asielaanvraag van een Indiase eiser behandeld. De eiser, die afkomstig is uit India en behoort tot een christelijke minderheid, heeft op 7 april 2016 een asielaanvraag ingediend. In zijn aanvraag heeft hij een nieuw asielmotief aangevoerd, maar verweerder heeft dit motief niet in de beoordeling betrokken, omdat eiser dit pas in beroep naar voren heeft gebracht zonder een aannemelijke verklaring te geven voor de late indiening. De rechtbank oordeelt dat verweerder de eiser moet horen over dit nieuwe asielmotief, omdat dit essentieel is voor een volledige beoordeling van de aanvraag. De rechtbank constateert een motiveringsgebrek in de besluitvorming van verweerder en stelt deze in de gelegenheid om het gebrek te herstellen. De rechtbank wijst ook het verzoek om een voorlopige voorziening toe, waardoor de eiser niet kan worden uitgezet totdat er een einduitspraak is gedaan. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 992,--.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 16/17307 (beroep)
AWB 16/17309 (voorlopige voorziening)
V-nr: [volgnummer]
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 30 augustus 2016 in de zaak tussen

[de man] ,

geboren op [geboortedatum] 1985, van Indiase nationaliteit, eiser/verzoeker, hierna te noemen: eiser
(gemachtigde mr. L.M. Weber),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 augustus 2016 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 7 april 2016 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 afgewezen.
Op 3 augustus 2016 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Bij brief van gelijke datum is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R.M. Seth Paul, waarnemer van eisers gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig T. Bhawany, tolk in de taal Tamil. De rechtbank/voorzieningenrechter (rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1. Eiser heeft op 7 april 2016 een asielaanvraag ingediend waaraan hij het volgende relaas ten grondslag heeft gelegd. Eiser is afkomstig uit [de stad] , India. Hij behoort tot de christelijke minderheid in zijn dorp, maar trouwde met een hindoeïstische vrouw. De christelijke minderheid wordt gediscrimineerd door middel van pesterijen. De oom van de vrouw van eiser, [naam oom] , zorgde voor ernstige problemen vanwege het geloof van eiser. Eiser is op [datum] 2012 door [naam oom] neergestoken. Laatstgenoemde is hiervoor opgepakt en heeft vijf maanden in voorlopige hechtenis gezeten, waarna hij weer vrijkwam. De strafzaak loopt nog. Na een jaar begonnen de problemen weer waardoor eiser zijn leven niet meer zeker was. Hierdoor moest eiser in [de maand] 2015 stoppen met zijn werk. In februari 2016 kwam eiser in contact met zijn reisagent en op [datum] 2016 heeft hij India verlaten.
2.1
Verweerder heeft de volgende relevante elementen in het asielrelaas van eiser onderscheiden:
a. de nationaliteit en identiteit van eiser;
b. eisers bekering tot het christendom;
c. eiser is door dorpsgenoten gediscrimineerd vanwege zijn geloof;
d. eiser is getrouwd met een hindoeïstische vrouw;
e. eiser heeft vanwege zijn geloof problemen gehad met [naam oom] en is op [datum] 2012
door hem neergestoken;
f. eiser heeft na het [misdrijf] wederom problemen ondervonden van
[naam oom] vanwege zijn geloof en moest vrezen voor zijn leven.
2.2
In het bestreden besluit heeft verweerder de elementen a. tot en met e. geloofwaardig geacht en element f. ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de geloofwaardige elementen niet zwaarwegend genoeg zijn om aan eiser een asielvergunning te verlenen. Er is geen sprake van Vluchtelingschap in de zin van het Vluchtelingverdrag of een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
3. Eiser voert, kort gezegd, aan dat verweerder ten onrechte element f. ongeloofwaardig heeft geacht. Eisers heeft hieromtrent geen wisselende, tegenstrijdige of ongerijmde verklaringen afgelegd.
4.1
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
4.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit onder meer de volgende punten ten grondslag gelegd aan de ongeloofwaardigheid van element f.. Het is ongerijmd dat eiser pas een jaar nadat hij vernam van de moordplannen van [naam oom] is gestopt met werken. Dat eiser voorzichtig naar zijn werk zou hebben gereisd en voorzorgsmaatregelen zou hebben getroffen doet hier niet aan af. Verweerder acht het bevreemdingwekkend dat eiser in hetzelfde dorp, twee huizen verderop van [naam oom] is blijven wonen. De eerst in beroep naar voren gebrachte stelling dat [naam oom] na zijn vrijlating dertig tot veertig kilometer verderop is gaan wonen, volgt verweerder niet. Eiser stelt verder bij zijn moeder te zijn ondergedoken, terwijl hij zelf heeft verklaard bij zijn moeder woonachtig te zijn. Dat eiser probeerde onopgemerkt te blijven door zijn transportmiddel in de woning op te bergen is niet eerder dan in de zienswijze naar voren gebracht. Daarbij acht verweerder het bevreemdingwekkend dat eiser als hij zich onveilig voelde binnen bleef en niet naar zijn werk ging, juist terwijl zijn agressor wist waar hij woonde. De stelling van eiser dat het motorincident in [de maand] 2015 de directe aanleiding voor eiser was om te stoppen met werken, volgt verweerder evenmin. Tijdens het nader gehoor is expliciet gevraagd wat voor eiser de aanleiding is geweest om te stoppen met werken. Hij heeft toen met geen woord gesproken over het motorincident en heeft zelfs andere verklaringen gegeven. Pas in het aanvullend gehoor verklaart eiser dat dit incident de aanleiding is geweest om te stoppen met werken. Dit zijn ongerijmde en tegenstrijdige verklaringen. Van eiser mocht worden verwacht dat hij het motorincident tijdens het nader gehoor had genoemd als aanleiding om te stoppen met werken toen hem daar expliciet naar werd gevraagd. Verweerder werpt eiser ook tegen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de politieke macht van [naam oom] en zijn connecties met de politie, waardoor het doen van aangifte zinloos zou zijn. Eiser heeft echter zelf verklaard dat [naam oom] vijf maanden in voorlopige hechtenis heeft gezeten vanwege het [misdrijf] en dat [naam oom] zelf tegen eiser zou hebben gezegd dat de daarmee verband houdende strafzaak tegen hem nog zou lopen. Tevens heeft eiser verklaard dat de politie hem heeft geadviseerd bij het doen van de aangifte om de kans op een succesvolle vervolging te vergroten. Hieruit blijkt geenszins dat sprake was van een klimaat van straffeloosheid waardoor eiser te vrezen had voor zijn leven. De stelling van eiser dat de korte duur van de voorlopige hechtenis de politieke macht van [naam oom] onderbouwt, volgt verweerder niet, omdat eiser zijn stelling dat voor geweldsincidenten een gevangenisstraf van vier jaar, dan wel een langere voorlopige hechtenis normaal is, niet heeft onderbouwd.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder reeds onder verwijzing naar deze tegenstrijdigheden en ongerijmdheden in de verklaringen van eiser zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat element f. ongeloofwaardig is. De overige aangevoerde gronden van eiser ten aanzien van de geloofwaardigheid van element f. behoeven daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het betoog van eiser dat verweerder ten onrechte element f. niet in de beoordeling van de zwaarwegendheid heeft meegenomen, volgt de rechtbank gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet. Verweerder heeft element f. immers ongeloofwaardig kunnen achten en daarom niet hoeven te betrekken in de beoordeling van de zwaarwegendheid. De beroepsgrond slaagt niet.
6.1
Eiser voert verder aan dat verweerder India ten onrechte als veilig land van herkomst heeft aangemerkt. Op papier staat het allemaal keurig genoteerd, maar de praktijk laat anders zien. Willekeurige arrestaties en detenties komen voor, corruptie is wijdverspreid en het systeem is overbelast, zo blijkt uit verweerders bewoordingen in het bestreden besluit. Toegang tot rechtshulp wordt bemoeilijkt en er is sprake van discriminatie en gewelddadigheden. Eiser verwijst ter onderbouwing naar hetgeen verweerder hierover heeft opgenomen in het voornemen en het bestreden besluit. Dit onderschrijft wat eiser is overkomen en wat hij te vrezen heeft bij terugkeer. Gelet op eisers asielrelaas kan er niet van worden uitgegaan dat India de verdragsverplichtingen nakomt jegens eiser.
6.2
De rechtbank stelt vast dat eiser eerst in het beroepschrift aanvoert dat hij te vrezen heeft voor de autoriteiten van India om de volgende redenen. Eiser is tweemaal door de Indiase politie opgeroepen om te verschijnen, na het [misdrijf] en de aangifte, en is toen door de Indiase politie gemarteld, mishandeld en bedreigd. Eiser is geslagen met een stok, er zijn sigaretten op zijn arm uitgedrukt, hij is gebrand met een autoaansteker en hij is in zijn kruis getrapt. Eiser is voor zijn verwondingen behandeld in het ziekenhuis. Eiser heeft ter onderbouwing foto’s van de littekens en ziekenhuispapieren overgelegd. Eiser heeft hierover niet eerder dan tijdens de voorbespreking van de beroepsprocedure met zijn gemachtigde durven verklaren, omdat hij bang is voor de regering en het politieapparaat van zijn land en hij bang was dat zijn asielverhaal toch bij de autoriteiten van India terecht zou komen.
6.3
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat voorbij dient te worden gegaan aan dit nieuwe asielmotief van eiser. Het is aan de vreemdeling om tijdens de gehoren alles naar voren te brengen wat van belang is voor de asielaanvraag. Dit is tijdens de gehoren expliciet aan eiser gezegd. Tevens is expliciet aangegeven dat informatie van eiser nimmer aan de autoriteiten van zijn land zou worden doorgegeven, tenzij hij daarvoor toestemming zou geven. Er is aangegeven dat het belangrijk is dat eiser de waarheid vertelt en dat als hij moeite heeft met bepaalde vragen of met het vertellen van zijn verhaal, dat hij dat dan aan moest geven. De verklaring van eiser waarom hij dit deel van zijn asielrelaas niet eerder naar voren heeft gebracht, volgt verweerder dan ook niet. Eiser heeft geen verklaring gegeven waarom hij de Nederlandse overheidsfunctionarissen nu ineens wel vertrouwt. Eiser is naar Nederland gekomen om internationale bescherming te vragen. Daarom had van eiser verwacht mogen worden om melding te maken van dit onderdeel van zijn asielrelaas, hoe summier ook. Verweerder ziet dan ook geen aanleiding om eiser te gaan horen over dit nieuwe asielmotief.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat het volledig en ex nunc onderzoek naar alle feitelijke en juridische gronden als bedoeld in artikel 83a van de Vw 2000 tevens omvat het onderzoek naar de behoefte aan internationale bescherming in de zin van Richtlijn 2011/95/EU (Definitierichtlijn). In het kader van de finale geschillenbeslechting valt daaronder naar het oordeel van de rechtbank ook eisers verklaring in beroep dat hij vanwege de
politie-incidenten vreest voor terugkeer naar India. De rechtbank acht als toetsende rechter echter een standpunt van verweerder omtrent de geloofwaardigheid van eisers nieuwe asielmotief een vereiste om tot een volledig en ex nunc onderzoek te kunnen komen. Het standpunt van verweerder dat er niet gehoord hoeft te worden naar aanleiding van het nieuwe asielmotief, omdat eiser dit pas in beroep naar voren heeft gebracht en hij hiervoor geen aannemelijke verklaring heeft kunnen geven, kan dan ook niet worden gevolgd. Dit is iets wat verweerder in de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas kan betrekken, maar kan geen grondslag vormen om af te zien van horen op dit punt. De rechtbank ziet dit dan ook als een motiveringsgebrek in verweerders besluitvorming.
6.5.1
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen door een nadere motivering te verstrekken, nu nader onderzoek door verweerder nodig is. Verweerder dient eiser over zijn nieuwe asielmotief te horen. In het geval verweerder ertoe mocht besluiten het geconstateerde gebrek te herstellen, dan bepaalt de rechtbank met toepassing van artikel 8:51a, tweede lid, van de Awb, dat verweerder binnen een termijn van zes weken na het verzenden van deze uitspraak tot herstel zal moeten overgaan.
6.5.2
Indien verweerder geen gebruik maakt van de mogelijkheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, dient hij dit conform het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb zo snel mogelijk - en wel binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak - aan de rechtbank mede te delen.
6.5.3
Op grond van artikel 8:51b, derde lid, van de Awb kan eiser binnen vier weken nadat verweerder heeft bericht op welke wijze het gebrek is hersteld, schriftelijk zijn zienswijze naar voren brengen over de wijze waarop het gebrek is hersteld.
6.5.4
Verlenging van de hiervoor genoemde termijnen is slechts mogelijk in bijzondere gevallen. Een gemotiveerd verzoek om verlenging van een termijn moet worden ingediend binnen de in deze tussenuitspraak bepaalde termijn.
6.5.5
Indien verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid tot herstel, dan wel na het ongebruikt verstrijken van de termijn van zes weken voor het herstellen van het gebrek, zal de rechtbank binnen zes weken na het verstrijken van de gestelde termijn of het ontvangen van het bericht van verweerder einduitspraak doen.
6.5.6
Indien verweerder is overgegaan tot herstel van het gebrek, zal de rechtbank einduitspraak doen binnen zes weken na het verstrijken van de termijn van vier weken voor de zienswijze van eiser.
6.6.6
Tenzij er aanleiding bestaat anders te beslissen, zal met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, van de Awb een nader onderzoek ter zitting achterwege blijven.
7. In afwachting van de nadere reactie van verweerder, zoals hiervoor aangegeven, en de zienswijze daarop van eiser, wordt iedere verdere beslissing in de beroepsprocedure aangehouden tot de einduitspraak.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
8. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aanleiding bestaat het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen in die zin dat het verweerder wordt verboden eiser uit te zetten totdat op het beroep is beslist.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,--, en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank,
in de zaak met nummer AWB 16/17307:
- heropent het onderzoek;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak een nieuw besluit te nemen en aan eiser bekend te maken, dan wel het bestreden besluit aan te vullen, zulks met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen;
- stelt eiser in de gelegenheid om binnen vier weken na de datum van verzending van het nieuwe besluit , dan wel de aanvulling van het bestreden besluit hierop een schriftelijke reactie te geven;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
De voorzieningenrechter,
in de zaak met nummer AWB 16/17309:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat het verweerder wordt verboden eiser uit te zetten tot op het beroep is beslist;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 992,-- (zegge: negenhonderd tweeënnegentig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Vreede, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2016.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Con.: NV
D: C
VK

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak in de beroepsprocedure staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze beroepsprocedure. Tegen de uitspraak in de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.