ECLI:NL:RBDHA:2016:12165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
10 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 304
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van gastouderopvang uit het Landelijk Register Kinderopvang na incident met burenruzie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de verwijdering van een gastouderopvang uit het Landelijk Register Kinderopvang. Eiseres, de gastouder, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 21 juli 2015 had besloten haar voorziening voor gastouderopvang te verwijderen. Dit besluit was gebaseerd op een incident dat had plaatsgevonden op 26 juni 2015, waarbij eiseres betrokken was bij een burenruzie en met een hakmes op de vuilcontainer van haar buren had geslagen. Verweerder stelde dat dit incident een overtreding was van de Wet kinderopvang, die vereist dat een houder van een voorziening voor gastouderopvang verantwoorde opvang biedt in een veilige omgeving.

Tijdens de zitting op 11 mei 2016 heeft de rechtbank de verklaringen van eiseres en de toezichthouders gehoord. Eiseres ontkende dat er kinderen aanwezig waren tijdens het incident, maar de toezichthouder verklaarde dat er op filmbeelden te zien was dat een jong kind uit de woning van eiseres naar buiten kwam tijdens het voorval. De rechtbank oordeelde dat het incident, ondanks dat het kind geen gastouderkind was, een ernstig feit was dat de veiligheid van de opvang in gevaar bracht. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had besloten om de gastouderopvang uit het register te verwijderen, gezien de ernst van het incident en de geconstateerde overtredingen tijdens de inspectie.

Eiseres voerde aan dat er geen eerdere incidenten waren geweest en dat zij in het bezit was van een verklaring omtrent het gedrag (VOG). De rechtbank oordeelde echter dat de ernst van het incident en de overtredingen voldoende grond vormden voor de genomen beslissing. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 16/304

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 mei 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O.H.G. Daane Bolier),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigden: mr. T.I.A. van Wilden en mr. S. van Gent).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de voorziening voor gastouderopvang [naam van gastouderopvang] aan [adres] verwijderd uit het Landelijk Register Kinderopvang.
Bij besluit van 3 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 mei 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Voorts waren namens verweerder aanwezig [persoon 1] en [persoon 2]

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit heeft verweerder allereerst de volgende overtreding ten grondslag gelegd. Eiseres is op 26 juni 2015 betrokken geweest bij een burenruzie waarbij zij op de vuilcontainer van haar buren heeft geslagen met een hakmes. Dit is volgens verweerder een overtreding van artikel 1.49, tweede lid, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (Wko), zoals deze gold tot 1 januari 2016.
Na dit incident heeft een daartoe bevoegde toezichthouder op 7 juli 2015 een inspectie uitgevoerd bij de gastouderopvang van eiseres. Hiervan is een rapportage opgemaakt. De toezichthouder heeft daarbij de volgende overtredingen geconstateerd:
  • Overtreding van artikel 1.56b, eerste lid Wko jo. artikel 16 van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen (hierna te noemen: het Besluit);
  • Overtreding van artikel 1:56, derde lid, Wko met betrekking tot het ontbreken van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) voor [persoon 3] ;
  • Overtreding van artikel 1:56, eerste lid Wko juncto artikel 15, eerste lid, van het Besluit;
  • Overtreding van artikel 1.56b, eerste lid, Wko juncto artikel 12, tweede lid van het Besluit, juncto artikel 12 van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen 2012, hierna te noemen: de Regeling.
2.1
Ingevolge artikel 1.47a, eerste lid, Wko kan verweerder besluiten de inschrijving van een kindercentrum, een gastouderbureau of een voorziening voor gastouderopvang zonder een daaraan voorafgaand verzoek van de houder uit het register kinderopvang te verwijderen of de gegevens hiervan in het register kinderopvang te wijzigen. Indien het college hiertoe besluit, verwerkt het college dit in het register kinderopvang.
2.2
Ingevolge artikel 1.49, tweede lid, van de Wko biedt een houder van een voorziening voor gastouderopvang verantwoorde gastouderopvang aan, waaronder wordt verstaan opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving.
2.3
Ingevolge artikel 1.56b, eerste lid, Wko beschikt de gastouder over een zodanige deskundigheid, organiseert de gastouderopvang op zodanige wijze, voorziet de voorziening voor gastouderopvang zodanig van materieel en voert een zodanig pedagogisch beleid, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde gastouderopvang. De gastouder houdt bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening met de opgestelde risico-inventarisatie, bedoeld in artikel 1.56, derde lid, juncto artikel 1.51 en hij is verantwoordelijk voor de naleving van de meldcode, bedoeld in artikel 1.51a, eerste lid.
Ingevolge het derde lid zijn de gastouder en andere personen van 18 jaar of ouder die op hetzelfde woonadres als de houder van de voorziening voor gastouderopvang hun hoofdverblijf hebben, alsmede de daar werkzame vrijwilligers en stagiaires, in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag.
2.4
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Besluit neemt de gastouder de op grond van artikel 7 gezamenlijk met de bemiddelingsmedewerker van het gastouderbureau opgestelde inventarisatie van de veiligheids- en gezondheidsrisico’s van de opvang van kinderen in acht. Op ieder adres waar opvang plaatsvindt is een op dat specifieke adres toegespitste inventarisatie beschikbaar.
2.5
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van het Besluit beschikt het adres waar opvang plaatsvindt, over voldoende speel- en slaapruimte afgestemd op het aantal kinderen. De binnen- en buitenruimtes waar de kinderen, gedurende de tijd dat zij worden opgevangen, verblijven zijn veilig, toegankelijk en passend ingericht in overeenstemming met het aantal en de leeftijd van de op te vangen kinderen.
2.6
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregels handhaving kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen gemeente Den Haag 2013 (hierna: de Beleidsregels) start het college, indien gebleken is dat de houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, een voorziening voor gastouderopvang of een peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen van de Wko, de daaruit voortvloeiende regelgeving of de Verordening peuterspeelzalen 2013, in beginsel een herstellend traject.
Ingevolge het tweede lid hanteert het college bij het uitvoeren van het herstellend traject in beginsel de volgende stappen:
Stap 1: aanwijzing;
Stap 2: last onder dwangsom/last onder bestuursdwang;
Stap 3: exploitatieverbod;
Stap 4: verwijdering uit het landelijk register kinderopvang of het register peuterspeelzalen.
Ingevolge het derde lid kan het college, indien de overtreding hiertoe aanleiding geeft, besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen in het herstellende traject over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen.
3 Eiseres heeft aan haar beroep het volgende ten grondslag gelegd.
Er waren geen kinderen aanwezig bij het incident op 26 juni 2015, ook geen gastouderkinderen, want eiseres fungeerde op dit moment niet als gastouder. Het hakmes had zij in haar handen omdat ze op dat moment bezig was met werk in haar voortuin. Er hebben nooit eerder incidenten plaatsgevonden sinds zij in 2006 is begonnen met het aanbieden van gastouderopvang en zij is in het bezit van een VOG, waarmee wordt gegarandeerd dat er sprake is van een veilige en verantwoorde opvang. Het Openbaar Ministerie heeft haar ten aanzien van het incident niet vervolgd, doch is overgegaan tot onvoorwaardelijk sepot. Verweerder is slechts uitgegaan van de mededeling van de wijkagent over het gebeuren en heeft de filmbeelden – in tegenstelling tot de Officier van Justitie – niet bekeken. Voorts heeft eiseres betoogd dat indien verweerder dit incident zo ernstig had gevonden, niet valt in te zien dat dan eerst op 7 juli 2015 een inspectie heeft plaatsgevonden, waarbij haar allerlei (lichtere) overtredingen zijn tegengeworpen. Op grond van de Beleidsregels had verweerder eerst het hersteltraject moeten volgen en niet direct mogen overgaan tot verwijdering uit het landelijk register. Tenslotte is verweerder in strijd met artikel 4:84 van de Awb afgeweken van de eigen beleidsregels, aangezien er van een bijzondere, niet in de beleidsregels verdisconteerde omstandigheid, geen sprake is geweest.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
Niet in geschil is dat eiseres op 26 juni 2015 bij een burenruzie met een hakmes heeft ingeslagen op de afvalcontainer van haar buurvrouw. Zij is volgens haar eigen verklaring woedend geworden omdat er volgens haar al langere tijd sprake was van pesterijen. Zij ontkent echter dat bij het incident kinderen aanwezig zijn geweest. Wel heeft zij ter zitting verklaard dat haar eigen zoontje op dat moment thuis was en direct na het incident naar buiten kwam, en daarbij door haar buurvrouw is gefilmd. De ter zitting aanwezige toezichthouder die de filmbeelden heeft bekeken, heeft verklaard dat op de filmbeelden is te zien dat ten tijde van het incident tot tweemaal toe een jong kind uit de woning van eiseres naar buiten is gekomen en hiervan op zeer korte afstand getuige is geweest.
Dat het Openbaar Ministerie niet tot vervolging is overgegaan, doet daar niet aan af. Het betreft hier geen procedure waarbij strafrechtelijke (bewijs)regels gelden. In het kader van onderhavige bestuursrechtelijke procedure kan worden uitgegaan van het feitencomplex zoals dat naar voren is gekomen uit het verslag dat is opgemaakt naar aanleiding van het incident, de eigen verklaring van eiseres alsmede de verklaring van de toezichthouders die de filmbeelden hebben gezien. Op grond hiervan heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt kunnen stellen dat sprake is geweest van een ernstig incident en dat daardoor opvang die bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving onvoldoende gewaarborgd is. Dat het tijdens het incident aanwezige kind geen gastouderkind was, doet daar niet aan af.
Voorts worden de tijdens de inspectie geconstateerde overtredingen door eiseres niet bestreden. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat ten aanzien van deze overtredingen volgens vorengenoemde Beleidsregels normaal gesproken eerst wordt overgegaan tot een aanwijzing, doch dat de ernst van het incident op 26 juni 2015 – naast de eerdergenoemde overtredingen - de voornaamste reden is geweest om meerdere stappen in het herstellende traject over te slaan en over te gaan tot verwijdering uit het landelijk register kinderopvang.
Anders dan eiseres heeft betoogd, bieden de beleidsregels hiertoe ook de mogelijkheid: ingevolge artikel 4, derde lid, van de Beleidsregels kan verweerder, indien de overtreding hiertoe aanleiding geeft, besluiten om een bepaalde stap of bepaalde stappen in het herstellende traject over te slaan dan wel meerdere keren toe te passen. Dat verweerder hiermee in strijd heeft gehandeld met artikel 4:84 van de Awb, volgt de rechtbank dan ook niet.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van As, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.