In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 19 september 2016 een verzoek tot wraking van rechter mr. L.B.M. Klein Tank afgewezen. Het verzoeker, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken was, stelde dat de rechter partijdig was. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek tot wraking niet voldoende gemotiveerd was. Verzoeker had tijdens de zitting op 4 augustus 2016 de rechter gewraakt, maar gaf geen concrete gronden voor zijn beschuldiging van partijdigheid. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele opmerking van verzoeker over partijdigheid niet voldeed aan de eisen van artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, dat voorschrijft dat een wrakingsverzoek gemotiveerd moet zijn.
De wrakingskamer heeft ook opgemerkt dat verzoeker zijn wrakingsverzoek niet schriftelijk heeft toegelicht na de zitting en dat hij de zitting zelfs heeft verlaten zonder verdere toelichting. Dit gebrek aan onderbouwing leidde tot de conclusie dat verzoeker niet-ontvankelijk was in zijn verzoek. Bovendien heeft de wrakingskamer, gezien het feit dat verzoeker in dezelfde zaak meerdere wrakingsverzoeken had ingediend die allemaal waren afgewezen, besloten om een wrakingsverbod op te leggen. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd openbaar uitgesproken en de procedure in de hoofdzaak kan voortgezet worden.