ECLI:NL:RBDHA:2016:12712

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2016
Publicatiedatum
20 oktober 2016
Zaaknummer
16/7596 en 16/7570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het oprichten van twee padelbanen te Wassenaar

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar. Het geschil betreft de verlening van een omgevingsvergunning voor het oprichten van twee padelbanen op het perceel Ammonslaantje 37 te Wassenaar. Eiser, die zich verzet tegen de vergunning, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 december 2015, waarin de vergunning werd verleend. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 16 augustus 2016, wat heeft geleid tot het beroep van eiser.

Tijdens de zitting op 3 oktober 2016 is vastgesteld dat de padelbanen als bouwwerk moeten worden aangemerkt. De voorzieningenrechter concludeert dat het bouwplan in strijd is met de bestemming 'Sport', omdat niet voldaan wordt aan de eis van minimaal 75% openheid van de verticale projectie van de wanden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vergunning niet verleend had mogen worden, omdat de oppervlakte van de padelbanen de toegestane limiet overschrijdt. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en draagt het college op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de reguliere voorbereidingsprocedure niet van toepassing is, maar de uitgebreide procedure wel. Tevens wordt de voorlopige voorziening getroffen dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na het nieuwe besluit.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een goede ruimtelijke ordening en de naleving van bestemmingsplannen bij het verlenen van omgevingsvergunningen. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de kosten van het beroep en de reiskosten van eiser vergoed dienen te worden.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 6/7569 en SGR 16/7570
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 oktober 2016 op een verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep van

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

tegen

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder

(gemachtigde: ing. M. Blok).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] , vergunninghouder.

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), verleend voor het oprichten van twee padelbanen op het perceel Ammonslaantje 37 te Wassenaar.
Bij besluit van 16 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
eiser ongegrond verklaard. Daarbij is het primaire besluit gewijzigd in die zin dat daaraan artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, derde lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) ten grondslag is gelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2016. Eiser, vergezeld van zijn echtgenote, is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder is verschenen.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op de voet van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep.
2.1.
Op 22 september 2015, aangevuld bij e-mail van 25 november 2015, heeft vergunninghouder een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het oprichten van twee padelbanen met eventueel een overkapping op het perceel Ammonslaantje 37 (tennispark ‘De oude Eik’) te Wassenaar. Het bouwplan grenst aan de achterzijde van het perceel van eiser aan de [adres] [nummer] . De padelbanen zijn elk 20 m lang en 10 m breed. Uit de aanvraag volgt dat de banen worden omheind door een hekwerk, dat deels bestaat uit hekken en acrylwanden. De achterwanden en een klein stuk zijwand van de banen zijn van glas. Aan die constructie worden vier palen vastgemaakt, waarin verlichting wordt geplaatst op 6 m hoogte. Volgens de aanvraag is de bebouwde oppervlakte van het terrein na de uitvoering van de bouwwerkzaamheden 450 m2 en bedraagt de bruto inhoud van het bouwwerk 2800 m3. Ter zitting is nader toegelicht dat de wanden op funderingsranden worden geplaatst over een lengte van 20 m en een breedte van 10 m per baan. De bodem van de padelbanen bestaat uit zand met daarbovenop lavasintels, die ter verharding met een wals worden samengeperst.
2.2.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat in overleg met vergunninghouder omgevingsvergunning is verleend voor het oprichten van twee padelbanen zonder overkapping.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat padel, gezien de vele overeenkomsten in het spel, als een vorm van tennis is te beschouwen. Padelbanen kunnen daarom worden gelijkgesteld aan tennisbanen. Het bouwplan is evenwel in strijd met de bestemming "Sport", omdat voor een deel van de wanden van de padelbanen niet is voldaan aan het vereiste, neergelegd in artikel 7.2, zesde lid, van de planregels, dat minimaal 75% van de verticale projectie open moet zijn. Voor het afwijken van het bestemmingsplan heeft verweerder toestemming verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, derde lid, van bijlage II bij het Bor. Tevens heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een bouwwerk waarvan redelijkerwijs de inhoud kan worden gemeten, als bedoeld in artikel 7.2, zevende lid, van de planregels. Daarbij is in aanmerking genomen dat het bouwwerk geen dak heeft en dat de bodem, die bestaat uit lavasintels en niet is verhard, geen onderdeel uitmaakt van het bouwwerk. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan niet in strijd is met de dubbelbestemming "Waarde-Archeologie". Omdat de oppervlakte van één padelbaan 12,32 m2 is en de baan 30 cm ondergronds en 10 cm bovengronds is gelegen, wordt volgens verweerder voldaan aan artikel 15.2.2, aanhef en onder b, van de planregels en is het verbod in artikel 15.2.1 van de planregels niet van toepassing.
4. Eiser heeft het standpunt van verweerder bestreden. Hij heeft daartoe aangevoerd dat, ook als bij de berekening van de oppervlakte van de padelbanen uitsluitend de funderingsranden in aanmerking worden genomen, de oppervlakte van het bouwplan 49,28 m2 bedraagt, zodat het bouwplan in strijd is met de dubbelbestemming "Waarde‑Archeologie”. Tevens heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan ook in strijd is met artikel 7.3.7 – de rechtbank begrijpt: artikel 7.2, zevende lid, van de planregels en dat verweerder gezien de werkelijke oppervlakte van het bouwplan van 400 m2 niet bevoegd was om met toepassing van artikel 4, derde lid, van bijlage II bij het Bor gebruik te maken van zijn afwijkingsbevoegdheid.
5. De voorzieningenrechter ziet zich vooreerst geplaatst voor de beantwoording van de vraag of verweerder bevoegd was om met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo, gelezen in verbinding met artikel 4, derde lid, van bijlage II bij het Bor, omgevingsvergunning te verlenen.
6.1.
Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
6.2.
Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op de aanvraag om een omgevingsvergunning, indien de aanvraag geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan of een beheersverordening en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°.
6.3.
Ingevolge artikel 4, aanhef en onder 3, onder b, van bijlage II bij het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, in aanmerking een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de eis dat de oppervlakte niet meer is dan 50 m2.
7.1.
Ter plaatse van het bouwplan geldt het bestemmingsplan ‘Ammonslaantje‑Maaldrift 2013’. De betrokken gronden hebben de bestemming “Sport (S)” en de dubbelbestemming “Waarde-Archeologie (WR-A)”.
7.2.
Ingevolge artikel 7.1. van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de voor “Sport (S)” aangewezen gronden bestemd voor sportvelden ter plaatse van de functieaanduiding (spv), onderscheidenlijk tennisbanen ter plaatse van de functieaanduiding (tn).
7.3.
Ingevolge artikel 7.2, zesde lid, van de planregels dienen erf- en terreinafscheidingen, ballenvangers en toegangshekken vanaf de grond een open constructie te hebben, met dien verstande dat 75% van de verticale projectie open moet zijn.
8. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 3 november 2010, ECLI:NL:RSV:2010:BO2717, wordt onder een bouwwerk verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren.
9.1.
Tussen partijen is niet in geschil en ook de voorzieningenrechter stelt vast dat de padelbanen zijn aan te merken als een bouwwerk. Evenmin is in geschil – en de voorzieningenrechter ziet ook geen aanleiding voor een ander oordeel dat het bouwplan in strijd is met de bestemming "Sport", omdat het niet voldoet aan het vereiste van een minimale verticale openheid van 75%, als bedoeld in artikel 7.2, zesde lid, van de planregels.
9.2.
Anders dan verweerder betoogt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de bodem van de padelbanen deel uitmaakt van het bouwwerk. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de bodem met een wals wordt geëgaliseerd, waardoor een verharding ontstaat. Verder is van belang dat de bodem door betonnen funderingsranden wordt omsloten en dat op deze fundering hekwerken en wanden als omheining worden geplaatst, zoals hiervoor onder 2.1. is omschreven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter bestaat tussen deze omheining en de bodem een functionele samenhang. Dat geldt te meer nu de wanden van de banen een functie hebben in het spel, zoals vergunninghouder ter zitting heeft toegelicht. Er is in dit geval dan ook sprake van een constructie met een plaatsgebonden karakter en een zekere omvang met een oppervlakte van 200 m2 per baan.
9.3.
Dit betekent dat niet wordt voldaan aan het in artikel 4, derde lid, onder b, van bijlage II bij het Bor gestelde vereiste dat de oppervlakte van een bouwwerk niet meer dan 50 m2 mag bedragen. Aangezien het bouwplan evenmin valt onder één van de andere in artikel 4 genoemde categorieën, was verweerder niet bevoegd om met toepassing van artikel 4 van bijlage II bij het Bor omgevingsvergunning te verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan.
9.4.
Het vorenstaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat voor het bouwplan een omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.12., eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de Wabo is vereist. Dit betekent dat op de aanvraag om omgevingsvergunning niet de reguliere voorbereidingsprocedure maar de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing is.
9.5.
Aangezien verweerder, zoals hiervoor onder 9.3. is overwogen, niet bevoegd was om toestemming te verlenen om van het bestemmingsplan af te wijken en de vastgestelde strijd met het bestemmingsplan niet is opgeheven, komt het bestreden besluit reeds hierom voor vernietiging in aanmerking. Hetgeen voor het overige door eiser is aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
9.6.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd.
Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Bij het nemen van dat besluit mag verweerder volstaan met gegrondverklaring van het bezwaar en herroeping van het primaire besluit, onder gelijktijdige ter inzagelegging van het ontwerpbesluit, waarover eiser een zienswijze kan indienen.
9.7.
Voorts treft de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb een voorlopige voorziening die inhoudt dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na de in een afzonderlijke procedure nieuw te nemen, met de uitgebreide voorbereidingsprocedure tot stand te komen besluit. Voor het treffen van een voorlopige voorziening op de voet van artikel 8:81 van de Awb bestaat geen aanleiding meer en dat verzoek wordt dan ook afgewezen.
10.1.
Hoewel de voorzieningenrechter niet meer toekomt aan een beoordeling van de overige beroepsgronden, wordt met het oog op het nieuw te nemen besluit het volgende overwogen.
10.2.
Ingevolge artikel 7.2, zevende lid van de planregels mag van overige bouwwerken waarvan redelijkerwijs een inhoud kan worden gemeten zoals tribunes, de totale oppervlakte buiten het bouwvlak maximaal 20 m2 bedragen.
10.3.
Ingevolge artikel 15.1 van de planregels zijn de voor de Waarde - Archeologie aangewezen gronden primair bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende en te verwachten archeologische waarden, uitgaande van Archeologisch gebiedstype 5.
Ingevolge artikel 15.2.1 van de planregels mag ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden niet worden gebouwd.
Ingevolge artikel 15.2.2, aanhef en onder b, van de planregels is het bepaalde in artikel 15.2.1 niet van toepassing als het bouwplan betrekking heeft op een bouwwerk met een oppervlakte kleiner dan 30 m2 en waarbij de bodemingreep niet dieper reikt dan 30 cm beneden maaiveld.
10.4.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit wat hiervoor onder 9.2. is overwogen dat de omgevingsvergunning, gezien de oppervlakte van een padelbaan van 200 m2, eveneens in strijd met artikel 15.2.1 van de planregels is verleend.
10.5.
Anders dan verweerder heeft betoogd, valt voorts niet in te zien waarom het aantal kubieke meters van het bouwwerk redelijkerwijs niet kan worden gemeten aan de hand van de lengte en de breedte van de baan en de hoogte van de daarop geplaatste wanden. Volgens de aanvraag om omgevingsvergunning bedraagt de bruto inhoud van het bouwwerk na uitvoering van de bouwwerkzaamheden 2800 m3.
11. Nu het beroep gegrond is, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht voor het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening alsmede de door eiser gemaakte reiskosten ten bedrage van in totaal € 12,- vergoedt.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- treft (op de voet van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb) de voorlopige voorziening dat het besluit van 30 december 2015 wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van het nieuw te nemen besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiser de reiskosten van € 12,- vergoedt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van €336,- aan eiser te vergoeden;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (op de voet van artikel 8:81 van de Awb) af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L. Frenkel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.M. Lo‑A‑Njoe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.