ECLI:NL:RBDHA:2016:12722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
21 oktober 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3183
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdrachtsbelasting bij aankoop bedrijfsgebouw met stellingen en koelcellen

In deze zaak heeft eiseres, een B.V., een bedrijfsgebouw gekocht voor een bedrag van € 10.000.000, waarvan € 2.000.000 kan worden toegerekend aan de daarin aanwezige stellingen en koel- en rijpingscellen. De rechtbank Den Haag diende te oordelen of dit bedrag behoort tot de maatstaf van heffing voor de overdrachtsbelasting. De rechtbank oordeelde dat de cellen en stellingen, volgens verkeersopvattingen, bestanddelen zijn van het gebouw. Dit betekent dat het deel van de koopprijs dat aan deze onderdelen kan worden toegerekend, moet worden meegenomen in de berekening van de overdrachtsbelasting. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarmee de eerdere beslissing van de Belastingdienst werd bevestigd. De uitspraak werd gedaan op 13 oktober 2016, na een zitting op 29 september 2016, waarbij zowel eiseres als verweerder vertegenwoordigd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/3183

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

13 oktober 2016 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: mr.drs. R.W. van der Linde),

en
de inspecteur van de Belastingdienst/Midden- en kleinbedrijf, kantoor [kantoorplaats], verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 31 maart 2016 op het bezwaar van eiseres tegen de voldoening op aangifte van overdrachtsbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2016.
Namens eiseres zijn verschenen [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon 4] , [persoon 5] en [persoon 6] .

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Bij akte van levering van 12 november 2015 (de akte) is aan eiseres de volgende onroerende zaak geleverd: het perceel grond met bedrijfsgebouw (het gebouw) en verdere toebehoren, plaatselijk bekend [adres] , gemeente [gemeente] , kadastraal bekend gemeente Naaldwijk, sectie F, nummer 5807.
2. De koopprijs volgens de akte is € 10.000.000, exclusief omzetbelasting. In het gebouw bevinden zich koel- en rijpingscellen (de cellen) en stalen stellages (de stellingen) voor de opslag van groenten en fruit. De akte bevat een fiscale verklaring waarin wordt verklaard dat overdrachtsbelasting verschuldigd is over de koopprijs, vermeerderd met de waarde van een gebruiksrecht van € 135.900. Dit gebruiksrecht ziet op het recht van de verkoper of aan de verkoper gelieerde ondernemingen om tot 31 december 2018 bepaalde in het bedrijfsgebouw aanwezige rijpcellen om niet te gebruiken. Ter zake van de levering is op aangifte € 608.154, oftewel 6% van (€ 10.000.000 + € 135.900), overdrachtsbelasting voldaan.
3. In geschil is of de cellen en de stellingen onroerende zaken zijn in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (Wbr) en als zodanig behoren tot de maatstaf van heffing van de overdrachtsbelasting. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de cellen en de stellingen roerende zaken zijn. Aan de cellen en de stellingen kent eiseres een gemeenschappelijke waarde toe van € 2.000.000. Eiseres concludeert daarom tot vermindering van de verschuldigde overdrachtsbelasting tot € 480.000 (6% van € 8.000.000). Verweerder stelt zich op het standpunt dat de cellen en de stellingen bestanddelen van het gebouw en daarmee onroerende zaken zijn. Verweerder concludeert daarom tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Op grond van artikel 3:3, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken, onroerende zaken. Op grond van artikel 3:4, eerste lid, van het BW is al hetgeen volgens verkeersopvattingen onderdeel van een zaak uitmaakt, bestanddeel van die zaak. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt een zaak die op zodanige wijze met een hoofdzaak wordt verbonden dat zij daarvan niet kan worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis wordt toegebracht aan een van die zaken, bestanddeel van de hoofdzaak.
5. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de cellen en de stellingen op zichzelf geen gebouwen of werken die direct of indirect duurzaam met de grond zijn verbonden in de zin van artikel 3:3, eerste lid, BW. Dat de cellen en de stellingen op de grond staan en de stellingen in de vloer zijn verankerd, is daarvoor onvoldoende. Daarmee spitst het geschil zich toe op de vraag of de cellen en stellingen bestanddelen zijn van het gebouw in de zin van artikel 3:4, eerste lid, BW.
6. Op de tot de stukken behorende bouwtekeningen van het gebouw zijn de cellen en stellingen reeds ingetekend. Uit de “Beschrijving van de leveringsomvang” met betrekking tot de bouw volgt dat het daarbij zowel om rijpcellen als om koelcellen gaat. De rechtbank maakt daaruit op dat het gebouw specifiek is gebouwd voor de opslag en rijping van groenten en fruit, dat het van meet af aan was voorzien van de daarvoor benodigde cellen en stellingen en dat het gebouw met de daarin aanwezige dragende zuilen enerzijds en de cellen en stellingen anderzijds, qua plaatsing en maatvoering op elkaar afgestemd zijn. Het gebouw, de cellen en de stellingen zijn aldus in constructief opzicht specifiek op elkaar afgestemd en het gebouw is uit een oogpunt van geschiktheid als rijpings- en opslagruimte voor groenten en fruit bij ontbreken van de daarvoor benodigde cellen en stellingen als onvoltooid te beschouwen. (Vgl. HR, 15-11-1991, nr. 14294, ECLI:NL:HR:1991:ZC0412). Dit oordeel vindt steun in de aanwezigheid van dakdoorvoeren en een centraal buitenluchtaanzuigkanaal en in de omstandigheid dat de cellen met het leidingenstelsel met het gebouw verenigd zijn. Dat, naar eiseres heeft aangevoerd, het aantal rijpcellen later is uitgebreid en een koelcel is vervangen door twee rijpcellen, doet aan al het voorgaande niet af. De rechtbank is daarom van oordeel dat de cellen en de stellingen naar verkeersopvattingen bestanddelen zijn van het gebouw.
7. Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat er geen aanleiding is de waarde die aan de cellen en de stellingen kan worden toegerekend buiten de maatstaf van heffing voor de overdrachtsbelasting te laten. Het beroep is daarom ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.