Overwegingen
1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft eiser – samengevat – het volgende aangevoerd. Eiser woonde in het dorp [naam dorp] in het district [naam district] in de provincie Neder-Shabelle. Door de komst van Al Shabaab werd het daar onrustig en onveilig. Al Shabaab kwam in het dorp van eiser om jongeren mee te nemen naar trainingskampen en om voor de Jihad te vechten. Op een dag was eiser naar school in de stad [naam district] . Omdat eiser niet thuis was heeft Al Shabaab de oudste zus van eiser ontvoerd. Eiser was geschrokken en wilde zijn zus bevrijden door zichzelf bij Al Shabaab aan te geven. Dat heeft eiser na twee dagen ook gedaan. Echter zijn zus was al vermoord. Eiser heeft toen enige tijd in het trainingskamp doorgebracht totdat er een tijdelijke regering kwam die Al Shabaab wegjoeg van het kamp. Daarna is eiser te voet gevlucht, terug naar [naam district] . In [naam district] woonde op dat moment een oom van eiser en zijn directe familie. Zijn oom heeft eiser gewaarschuwd niet naar zijn moeder te gaan omdat Al Shabaab zijn naam had. Eiser wilde zijn moeder laten weten dat hij nog leefde. Van zijn moeder moest eiser vertrekken. Eiser wilde zijn moeder niet achterlaten. Eiser is gebleven en werkte als drager. In [naam district] bleven gevechten plaatsvinden tussen twee stammen. Tijdens deze gevechten is de moeder van eiser aangevallen en als gevolg van deze aanval blind geraakt. Eiser is op een gegeven moment gehuwd. Zijn vrouw kwam bij hem wonen om voor hem, zijn zusjes en neefje te zorgen. Toen Al Shabaab begon met het ronselen van jonge kinderen heeft eiser zijn oom om hulp gevraagd om het land te verlaten. Deze oom heeft een stukje grond verkocht en met de opbrengst daarvan is de reis van eiser betaald. Eiser is naar zijn vader in Ethiopië gegaan. Dat was in 2013. In Ethiopië hoorde eiser van zijn oom dat zijn moeder was overleden.
3. Verweerder heeft de aanvraag als ongegrond afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 zoals deze bepaling luidde vóór 20 juli 2015 aangezien de aanvraag dateert van vóór deze datum. Verweerder heeft ten aanzien van eiser de volgende relevante elementen onderscheiden:
1. de identiteit en nationaliteit;
2. problemen vanwege zijn etniciteit;
3. problemen met Al Shabaab in 2008.
4. Verweerder acht de identiteit en nationaliteit van eiser (behoudens de later door eiser opgegeven geboortedatum) geloofwaardig. De overige elementen acht verweerder eveneens geloofwaardig.
Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade. Hierbij heeft verweerder getoetst aan het beleid zoals dat staat opgenomen in artikel C7/24.4.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000). Eiser behoort evenmin tot een door verweerder aangewezen kwetsbare minderheidsgroep. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
5. In beroep stelt eiser zich, voor zover relevant, op het standpunt dat de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 26 mei 2016 een nieuw, van het thans (nog) in de Vc2000 neergelegde beleid afwijkend, toetsingskader behelst voor wat betreft de terugkeer naar gebieden in Zuid- en Centraal Somalië. Eiser is dan ook van mening dat verweerder een onjuiste toets heeft verricht met betrekking tot de vraag of eiser kan terugkeren naar [naam district] .
6. De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Het beleid dat verweerder in het bestreden besluit heeft gehanteerd is neergelegd in artikel C7/24.4.5 van de Vc 2000. Volgens dit artikel verleent de IND behoudens contra-indicaties, in ieder geval een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 aan een vreemdeling afkomstig uit Centraal- of Zuid-Somalië, als de vreemdeling afkomstig is uit een gebied dat onder controle staat van Al Shabaab of dit gebied uitsluitend kan bereiken via een gebied dat onder de controle staat van Al Shabaab en de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat hij zich niet kan handhaven onder de regels van Al Shabaab.
8. De rechtbank stelt vast dat partijen het er over eens zijn dat eiser [naam district] enkel en alleen kan bereiken via een gebied dat onder controle staat van Al Shabaab. De rechtbank stelt voorts vast dat de brief van 26 mei 2016 een wezenlijke wijziging van het beleid behelst ten opzichte van het in artikel C7/24.4.5 van de Vc 2000 neergelegde beleid en dat de Vc 2000 op dit punt (nog) niet is gewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank neemt de staatssecretaris in zijn brief van 26 mei 2016 nadrukkelijk afstand van zijn beleid zoals opgenomen in de Vc 2000. Verweerder heeft in het bestreden besluit deze brief totaal niet bij zijn besluitvorming betrokken. Dat had verweerder, gelet op de wezenlijke wijziging van het beleid, wel moeten doen.
In de brief van 26 mei 2016 wordt met zoveel woorden gesteld dat door de staatssecretaris in alle gevallen waarin sprake is van terugkeer naar of reizen door Al Shabaab gebied een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM wordt aangenomen. De door de Vc2000 voorgeschreven beoordeling van de vraag of iemand zich zal kunnen handhaven onder de regels van Al Shabaab (in welk kader onder meer wordt bezien of sprake is van ‘verwestering) wordt uitdrukkelijk verlaten. In plaats daarvan dient verweerder te toetsen of er sprake is van een vestigingsalternatief.
9. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder in het bestreden besluit, conform de brief van 26 mei 2016, het risico op een schending van artikel 3 EVRM in het geval van eiser (hij moet reizen via Al Shabaab gebied) als een gegeven moeten beschouwen en onderzoek moeten doen naar een mogelijk vestigingsalternatief dan wel had verweerder moeten motiveren waarom hij, tegen de achtergrond van de brief van 26 mei 2016, toch vasthoudt aan het in artikel C7/24.4.5 van de Vc 2000 neergelegde toetsingskader. Verweerder heeft noch het een, noch het ander gedaan.
10. Gezien het vorenstaande is het beroep gegrond. Het bestreden besluit komt wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht voor vernietiging in aanmerking. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking meer, nu die naar het oordeel van de rechtbank allemaal zien op de toets of eiser geacht mag worden zich te handhaven onder de regels van Al Shabaab en deze toets volgens de brief van 26 mei 2016 niet langer plaats dient te vinden.
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder in het nieuw te nemen besluit mogelijk een geheel andere toets dient aan te leggen en eiser wellicht nader dient te horen over de vraag of voor hem een vestigingsalternatief aanwezig is. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 496,00 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J.W. Hermans, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van der Bruggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op: