5.4Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij zich op het standpunt heeft gesteld dat de Wob niet verplicht tot het vergaren van stukken, omdat de gevraagde informatie, voor zover niet thans bij het primaire besluit verstrekt, niet in documenten aanwezig is. Eiser heeft daarop gereageerd dit niet geloofwaardig te vinden.
Zoals onder meer volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 11 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1255, is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, het document in kwestie toch onder het bestuursorgaan berust. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat er geen documenten bestaan waaruit blijkt wat de uitgaven zijn ten aanzien van de ingekochte soft- en hardware, wat de kosten zijn voor de ontwikkeling en het onderhoud van de door verweerder beheerde website en wat de uitgaven zijn voor de domeinnaam. De rechtbank denkt daarbij bijvoorbeeld aan rekeningen en facturen. Verweerder heeft niet afdoende toegelicht, dan wel aannemelijk gemaakt, waarom dergelijke informatie niet onder hem berust.
Het betoog slaagt in zoverre.
6. Eiser heeft voorts betoogd dat het bestreden besluit niet tijdig is genomen, omdat het besluit tot verlenging van de beslistermijn onbevoegd is genomen. Volgens eiser zijn de bezwarencommissie en verweerder te veel met elkaar vervlochten en is de bezwarencommissie niet onafhankelijk. Hij wijst daarbij op een e-mail van de secretaris van de bezwarencommissie waarin verweerder wordt gevraagd of hij nog opmerkingen heeft over het door de bezwarencommissie gegeven advies.
Ter zitting heeft verweerder uitgelegd dat de vraag in de e-mail moet worden geplaatst in het kader van de vraag welke procedure intern gevolgd moet worden. Indien verweerder het advies van de bezwarencommissie niet volgt, moet een andere procedure worden gevolgd dan wanneer verweerder het advies wel volgt. Daar zijn vaste richtlijnen voor, aldus verweerder.
Gelet op de mandaatregeling van verweerder is de rechtbank niet gebleken dat het verdagingsbesluit onbevoegd is genomen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat op grond van hetgeen ter zitting is besproken evenmin van onbehoorlijke vervlechting tussen de bezwarencommissie en verweerder is gebleken. Het betoog faalt in zoverre.
7. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).