ECLI:NL:RBDHA:2016:13662

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
15/15419
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning asiel van een Afghaanse eiser na terugkeer naar Afghanistan

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 november 2016 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de intrekking van de verblijfsvergunning asiel van een Afghaanse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, waarbij zijn verblijfsvergunning asiel met terugwerkende kracht tot 19 juni 2013 was ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 22 december 2014 door de Duitse Bundespolizei was staande gehouden en dat hij in het bezit was gesteld van een Afghaans paspoort. Dit leidde tot de conclusie dat de grond voor de vergunningverlening was komen te vervallen, omdat de eiser van 19 juni 2013 tot 12 januari 2015 in Afghanistan had verbleven.

De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij risico's loopt bij terugkeer naar Afghanistan. De rechtbank heeft ook het beroep van de eiser op artikel 8 van het EVRM (recht op respect voor privé- en gezinsleven) afgewezen, omdat de eiser en zijn partner niet samenwonen en er geen sprake is van een gezinsleven in de zin van de wet. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de asielvergunning in te trekken.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien om een proceskostenveroordeling uit te spreken. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 15/15419
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 7 november 2016 in de zaak tussen

[naam], eiser,

gemachtigde mr. B.A. Palm,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. T. Boekholt.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 22 juli 2015, dat is aangevuld op 15 augustus 2016, waarbij de verblijfsvergunning asiel is ingetrokken met terugwerkende kracht tot 19 juni 2013 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2016. Eiser is met [naam 1] ter zitting verschenen en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig T. Wasseghi, tolk in de taal Dari. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Afghaanse nationaliteit. Op 17 april 2012 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 21 januari 2013 heeft verweerder aan eiser, onder de naam [naam 2], op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 17 april 2012, geldig tot 17 april 2017. Eiser heeft destijds verklaard dat hij bij terugkeer naar Afghanistan vreest te worden gedood door de vader van een meisje met wie hij een relatie heeft gehad dan wel door de familie van de man aan wie zij later was uitgehuwelijkt. De vader van het meisje en de persoon aan wie ze was uitgehuwelijkt, werkten beiden bij de veiligheidsdienst. De verblijfsvergunning is destijds verleend om eiser bij terugkeer te beschermen tegen schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit de verblijfsvergunning asiel van eiser met terugwerkende kracht met ingang van 19 juni 2013 ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw. De grond voor vergunningverlening is komen te vervallen. Hieraan is het volgende ten grondslag gelegd. Op 22 december 2014 is eiser door medewerkers van de Duitse Bundespolizei staande gehouden tijdens een uitreiscontrole van een vlucht van Hamburg via Istanbul naar Kabul. Daarbij is gebleken dat eiser op 10 juni 2013 door de vertegenwoordiging van de Afghaanse autoriteiten in Nederland in het bezit gesteld van een op zijn eigen naam gesteld paspoort. Op basis van de stempels in dit paspoort en overige aangetroffen documenten is vastgesteld dat eiser van 19 juni 2013 tot 22 juli 2013 en van 23 december 2014 tot 12 januari 2015 is teruggekeerd naar en heeft verbleven in zijn land van herkomst.
Verweerder ziet geen aanleiding om eiser op één van de overige gronden van artikel 29 van de Vw een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen. Gelet op het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 19 mei 2016, komt eiser evenmin in aanmerking voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Voorts is er geen aanleiding om eiser ambtshalve op grond van artikel 8 van het EVRM een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen.
3. Eiser heeft, onder verwijzing naar zijn zienswijze, naar voren gebracht dat hij zich vanwege de slechte gezondheid van zijn vader - hij is op 18 februari 2015 overleden - genoodzaakt zag om twee maal naar Afghanistan te reizen. Hij was al in het bezit van een Afghaans paspoort dat op naam staat van [naam 3]. Dit is niet de naam waaronder hij gezocht wordt in Afghanistan. Volgens eiser wordt hij gezocht onder de naam [naam 2]. Het verblijf in Afghanistan was niet zonder risico. Hij heeft het risico zoveel mogelijk beperkt door te verblijven op wisselende onderduikadressen. Hij is nauwelijks naar buiten gegaan. Hij verplaatste zich per motor en droeg daarbij een integraalhelm of liet zich vermomd per auto vervoeren. Daarnaast beroept hij zich op artikel 8 van het EVRM. Eiser stelt een relatie met [naam 1], geboren op [geboortedatum], te hebben. Zij is oorspronkelijk afkomstig uit Afghanistan, is in 1999 naar Nederland gekomen en bezit inmiddels de Nederlandse nationaliteit. Eiser stelt dat er sprake is van gezinsleven met haar en met hun zoon [naam 7], geboren op [geboortedatum], van Nederlandse nationaliteit. Eiser heeft daarbij gewezen op de uitslag van een op zijn verzoek uitgevoerde DNA-test door het DDC (DNA Diagnostics Center) van 19 augustus 2015 en de brief van zijn huisarts van 7 april 2015. Blijkens de stukken heeft eiser het kind op 27 september 2016 erkend. Tot slot heeft eiser nog gewezen op zijn medische klachten.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Eiser heeft zich na de verlening van de asielvergunning op 21 januari 2013, gewend tot Afghaanse autoriteiten in Nederland en is vervolgens onder de naam [naam 3] in het bezit gesteld van een Afghaans paspoort, afgegeven op 10 juni 2013. Dit gegeven, bezien in samenhang met de aan Afghanistan gebrachte bezoeken van 19 juni 2013 tot 22 juli 2013 en van 23 december 2014 tot 12 januari 2015, betekent dat eiser niet langer geacht wordt te moeten worden beschermd tegen de persoonlijke risico’s bij terugkeer naar zijn land van herkomst. Verweerder heeft hierbij in aanmerking kunnen nemen dat eiser niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de autoriteiten hem zochten onder de naam [naam 2] en dat eiser geen problemen heeft ondervonden van de vader van het meisje en de familie van de man aan wie ze was uitgehuwelijkt. Verder heeft verweerder aan eisers verklaring dat hij op verschillende adressen heeft verbleven, onherkenbaar was en nauwelijks naar buiten ging, terecht niet de waarde toegekend die eiser er aan hecht, nu bekend was dat de vader van eiser ziek was. Indien men op zoek zou zijn geweest naar eiser zou het eenvoudig zijn geweest om de vader van eiser of eiser zelf tijdens een bezoek aan zijn vader op te sporen. Ook de omstandigheid dat eisers vader na het vertrek van eiser geen problemen heeft ondervonden, betekent dat er thans niet langer sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 3 van het EVRM.
Verweerder heeft derhalve in redelijkheid kunnen besluiten om de asielvergunning van eiser met ingang van 19 juni 2013 in te trekken.
5. Met betrekking tot het beroep van eiser op artikel 8 van het EVRM overweegt de rechtbank als volgt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser met het DNA Test Report van 19 augustus 2015 niet heeft aangetoond dat hij de biologische vader is van [naam 7], nu deze test niet rechtsgeldig is. Verweerder heeft daarbij terecht verwezen naar de Engelstalige opmerkingen van het DNA Diagnostics Center. Bij ‘Note’ is onder andere de volgende opmerking opgenomen: “Since the samples were not collected under a strict chain of custody by a third neutral party and the Laboratory cannot verify the origin of the samples, the test result may not be defensible in a court of law for the establishment of paternity and other legally related issues”.
6. Zelfs als de biologische band van eiser met [naam 7] op enig moment zou worden aangetoond, ziet de rechtbank aanleiding om het primaire standpunt van verweerder als neergelegd in het bestreden besluit en nader ter zitting toegelicht, te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval geen sprake van gezinsleven tussen eiser, zijn partner en hun kind. Van belang hierbij is dat eiser en zijn partner niet samenwonen en dat zij ook overigens niet in voldoende mate invulling geven aan hun gestelde gezinsleven. De rechtbank verwijst hiertoe naar het bestreden besluit waarin dit uitgebreid is gemotiveerd. De stellingen van eiser en zijn partner die in beroep naar voren zijn gebracht geven geen ander beeld hieromtrent. Dat [naam 1] niet met eiser en hun gezamenlijk kind naar Afghanistan wenst terug te keren vanwege haar uit haar eerste huwelijk stammende kinderen (twee dochters, geboren op [geboortedatum] en [geboortedatum], en een zoon, geboren op [geboortedatum]), brengt hierin geen verandering. Nog daargelaten dat deze kinderen door de week bij hun eigen vader wonen, is doorslaggevend dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van eiser en zijn gestelde partner niet wordt aangenomen dat zij samenwonen in gezinsverband.
7. De omstandigheid dat eiser enige tijd in Nederland heeft gewoond - vanaf maart 2012 - doet niet af aan het feit dat hij grotendeels in Afghanistan heeft gewoond. Verweerder heeft onder deze omstandigheden mogen overwegen dat afweging van het persoonlijk belang van eiser tegen het algemeen belang van de Nederlandse staat in het nadeel van eiser uitvalt.
8. Gelet op al het vorenstaande is er geen sprake van strijd met het recht op familie- en gezinsleven en het recht op privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
9. Tot slot dient het beroep van eiser op artikel 64 van de Vw te falen, nu hij zijn gestelde toegenomen medische klachten niet heeft onderbouwd. De rechtbank volstaat met een verwijzing naar het BMA-advies van 19 mei 2016.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.