ECLI:NL:RBDHA:2016:13724

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2016
Publicatiedatum
15 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2950
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen naheffingsaanslag BPM na vermindering tot nihil

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde A.F.M.J. Verhoeven, had beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag BPM die door de inspecteur van de Belastingdienst was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag op 3 oktober 2016 ambtshalve door de inspecteur was verminderd tot nihil. Hierdoor had eiseres geen belang meer bij het beroep, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen de naheffingsaanslag.

Daarnaast had eiseres verzocht om een integrale proceskostenvergoeding, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de forfaitaire proceskostenvergoeding rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een onjuiste beslissing van het bestuursorgaan die tegen beter weten in werd gehandhaafd.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag. De zaak is geregistreerd onder het zaaknummer SGR 16/2950.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/2950

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2016 in de zaak tussen

[eiser] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Belastingen, kantoor [kantoorplaats] , verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 29 februari 2016 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag BPM (2015.193.03.0.0148).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 november 2016.
Eiseres noch haar gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden [persoon 1] en [persoon 2] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de naheffingsaanslag niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen de proceskostenvergoeding ongegrond.

Overwegingen

1. Na sluiting van het onderzoek is gebleken dat de gemachtigde van eiseres per faxbericht, verzonden op 3 november 2016 om 14.22 uur (zomertijd), heeft bericht dat hij hedenmiddag niet ter zitting zal verschijnen. Bij deze fax is een pleitnota gevoegd.
De onderhavige zaak stond geappointeerd om 14.00 uur. Vanwege de late verzending van het faxbericht heeft de rechtbank noch verweerder ter zitting kennis kunnen nemen van de bijgevoegde pleitnota. De rechtbank zal de pleitnota dan ook niet in haar overwegingen betrekken en ziet daarin ook geen aanleiding om het onderzoek te heropenen.
2. Op 3 oktober 2016 heeft verweerder bovengenoemde naheffingsaanslag ambtshalve verminderd tot nihil. In zijn kennisgeving van vermindering van 5 oktober 2016 heeft verweerder een vergoeding voor proceskosten toegekend ter grootte van € 496 voor het indienen van het beroepschrift en tevens aangegeven dat het betaalde griffierecht ad € 334 zal worden vergoed.
Nu de naheffingsaanslag is verminder tot nihil heeft eiseres geen belang meer bij het beroep omdat zij materieel niet in een betere positie kan komen te verkeren.
Gelet hierop is het beroep, voor zover gericht tegen de naheffingsaanslag, niet-ontvankelijk verklaard.
3. De gemachtigde van eiseres heeft in bezwaar en in beroep verzocht om een integrale vergoeding van proceskosten. De rechtbank wijst dit verzoek af. Een bijzondere omstandigheid die toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan rechtvaardigen is naar het oordeel van de rechtbank niet aanwezig. Met name is geen sprake van een geval waarin het bestuursorgaan een onjuiste beslissing tegen beter weten in neemt of handhaaft.
Gelet hierop is het beroep voor zover gericht tegen de proceskostenvergoeding ongegrond verklaard.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2016.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.