Uitspraak
Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De toepasselijke regelgeving
door de Minister van Binnenlandse Zaken niet alleen als werkgever met de centrales van overheidspersoneel werd onderhandeld, maar ook als medewetgever overleg werd gevoerd over kwesties die in algemene zin (en dus sectoroverstijgend) als wetgever geregeld worden voor het overheidspersoneel. (…)
.Om die reden wordt dan ook voorgesteld deze overlegtaak over te hevelen van het CGOA naar de ROP. In artikel I wordt dan ook een regeling getroffen voor het overleg met de centrales van overheidspersoneel en de sectorwerkgevers, verenigd in de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.
3.De feiten
4.Het geschil
5.De beoordeling van het geschil
kabinetsvoorstellen. Aangenomen moet worden dat een dergelijke expliciete aanduiding niet zou zijn opgenomen indien bedoeld is dat de overlegverplichting voor zowel kabinetswetsvoorstellen als initiatiefwetsvoorstellen geldt. Daarnaast brengt ook de ratio van de RROP, zoals deze volgt uit de Nota van Toelichting, mee dat de overlegverplichting niet van toepassing is in geval van een initiatiefwetsvoorstel. De op de Minister rustende overlegverplichting vloeit namelijk voort uit het feit dat de Minister - voor wat betreft regelingen die specifiek betrekking hebben op ambtenaren in het algemeen en arbeidsvoorwaardelijke rechten of verplichtingen van (individuele) ambtenaren - een 'dubbele' rol vervult, namelijk die van wetgever en die van werkgever. In geval van een kabinetswetvoorstel kan de Minister - als wetgever - de uitkomsten van een overleg ex artikel 1 RROP - waaraan hij in zijn rol van werkgever deelneemt - implementeren in het Wetsvoorstel. Zoals al aangegeven kan hij dat niet bij een initiatiefwetsvoorstel. Voorts strekt de regeling er toe te voorkomen dat de Minister - als wetgever - op een eenvoudige wijze eenzijdig en zonder ruggespraak met werknemersorganisaties wijzigingen doorvoert in arbeidsvoorwaarden van ambtenaren.
6.De beslissing
€ 619,-- aan griffierecht.