ECLI:NL:RBDHA:2016:13815

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2016
Publicatiedatum
17 november 2016
Zaaknummer
AWB 16/23292 en 16/23293
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • A.W. Ente
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van onvoldoende inzicht in bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2016 uitspraak gedaan in de zaken AWB 16/23292 en AWB 16/23293, waarbij de asielaanvraag van eiser, een Iraanse nationaliteit, werd afgewezen. Eiser had eerder meerdere asielaanvragen ingediend, die allemaal waren afgewezen. In zijn vierde aanvraag stelde hij dat hij was bekeerd tot het christendom en dat hij nieuwe inzichten had verworven in zijn bekering. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verklaarde de aanvraag echter niet-ontvankelijk, omdat eiser geen voldoende inzicht had gegeven in zijn persoonlijke motieven voor de bekering en het proces daarvan. Tijdens de zitting op 2 november 2016 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk in de taal Farsi ingeschakeld.

De rechtbank overwoog dat eiser in zijn eerdere aanvragen geen geloofwaardige bekering had aangetoond en dat zijn huidige verklaringen niet wezenlijk verschilden van die in eerdere procedures. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die de afwijzing van de asielaanvraag konden rechtvaardigen. Eiser had onvoldoende aangetoond dat zijn bekering oprecht was en dat hij een diepgewortelde religieuze overtuiging had. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.W. Ente, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 16/23292 (beroep) en 16/23293 (verzoek voorlopige voorziening)
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 9 november 2016 in de zaken tussen

[naam], eiser en verzoeker, hierna eiser,

gemachtigde mr. M.J. Paffen,
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

gemachtigde mr. L.J.T. van Es.

Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tevens heeft hij verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting achterwege te laten hangende beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 november 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig T. Wassighi Khazen, tolk in de taal Farsi.
Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Iraanse nationaliteit.
2. Eiser heeft eerder, op 27 mei 2012, op 12 december 2013 en op 19 november 2015, aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, die alle zijn afgewezen. De door eiser ingestelde (hoger)beroepen tegen de afwijzing van zijn asielverzoeken zijn bij onherroepelijk geworden uitspraken van 8 november 2013 (deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, AWB 13/3586), 18 februari 2014 (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, hierna de Afdeling, met betrekking tot de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, AWB 13/32407, van 22 januari 2014) respectievelijk 11 december 2015 (deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, AWB 15/20745) ongegrond verklaard.
3. Op 4 oktober 2016 heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft aan zijn huidige - vierde - asielaanvraag wederom ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom, maar stelt dat hij nieuwe inzichten heeft verworven inzake zijn proces van bekering en dat zijn geloof is geïntensiveerd.
4. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Redengevend daarvoor is - verkort weergegeven - dat eiser nog steeds geen inzicht heeft gegeven in zijn persoonlijke motieven voor en het proces van bekering tot het christendom. Ook heeft eiser geen blijk gegeven van een diepgewortelde religieuze overtuiging. Evenmin is geconcretiseerd wat de gestelde versterking van het geloof van eiser inhoudt. De door eiser afgelegde verklaringen en zijn overgelegde schriftelijke verklaring met betrekking tot zijn geloof na zijn derde asielaanvraag zijn van algemene en oppervlakkige aard. Hieruit blijkt niet van een wezenlijke verandering in eisers motieven voor bekering en het proces daarvan ten opzichte van vorige procedures. Er is daarom geen sprake van nova ten opzichte van de vorige procedures. Ook het gestelde (kerkelijk) huwelijk van eiser met een christelijke vrouw is geen novum. Eiser had al eerder een relatie met deze vrouw. Voorts is er geen enkel document van het huwelijk overgelegd, op grond waarvan verweerder concludeert dat geen sprake is van een kerkelijk huwelijk, laat staan een wettig huwelijk. Omdat eisers bekering niet geloofwaardig is, is het gestelde reële risico op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer naar Iran niet aannemelijk geworden.
5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat hij geen inzicht in zijn motieven voor bekering en het proces daarvan heeft gegeven. Er is sprake van een intensivering van zijn geloof en nieuwe inzichten in het proces van bekering. Eiser wijst daarbij op zijn schriftelijke verklaring, overgelegd op 14 juli 2016, de verklaringen die hij heeft afgelegd tijdens het gehoor opvolgende aanvraag, en de door hem ingediende zienswijze. Overeenkomstig de jurisprudentie van de Afdeling kan in een nieuwe aanvraag een ongeloofwaardige bekering alsnog geloofwaardig worden gemaakt. Ook een intensivering van de bekering kan een nieuw feit zijn. Verweerder miskent dit waar in de bestreden beschikking wordt overwogen dat de intensivering van eisers geloof geen nieuw feit is, omdat deze voortborduurt op eisers reeds eerder ongeloofwaardig geachte bekering. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek, waardoor het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
6. Ter beoordeling ligt voor of verweerders besluit dat eisers asielaanvraag niet-ontvankelijk is omdat geen sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen, in stand kan blijven.
7. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 10 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1307, verwacht verweerder in een geval als dit, waarin de gestelde bekering in voorafgaande procedures - bij in rechte onaantastbare besluiten - niet geloofwaardig is geacht omdat de vreemdeling geen inzicht in de motieven voor en het proces van bekering heeft kunnen geven, van de vreemdeling ermee bekend te zijn dat hij in een opvolgende aanvraag die motieven voor en dat proces van bekering kan beschrijven. Dit geldt temeer als een vreemdeling heeft verklaard dat het bekeringsproces niet is geëindigd maar dat dit proces nog steeds verder gaat. Onder die omstandigheden dient de persoon in kwestie inzichtelijk te maken waarom hij tot de gestelde intensivering van de bekering is gekomen en hoe dit proces is verlopen, en dient hij tot uiting te brengen dat deze keuze weloverwogen en welbewust is.
8. Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag is eiser onder meer gevraagd wat er na zijn derde asielaanvraag is veranderd waaruit blijkt dat hij nu oprecht is bekeerd. Eiser heeft onder meer geantwoord dat zijn geloof sterker is geworden, dat hij meer van het christendom begrijpt, dat hij door het geloof is gered van zijn drugsverslaving en dat Jezus Christus hem helpt, dat hij bidt en dat hij andere mensen helpt waar hij kan.
9. In de door eiser overgelegde - ongedateerde - eigen verklaring staat, voor zover hier van belang, dat eiser de bijbel las in de gevangenis, dat zijn geloof groeide, dat Jezus hem heeft geholpen en aan hem is verschenen in zijn slaap.
10. Verweerder heeft deze antwoorden terecht kunnen aanmerken als onvoldoende inzicht gevend in eisers persoonlijke motieven voor zijn gestelde (voortzetting van de) bekering en het gehele proces van de gestelde bekering. Een wezenlijke verandering van eisers motieven voor en het proces van bekering ten opzichte van de voorafgaande procedures blijkt daaruit immers niet.
11. Anders dan eiser heeft gesteld, kan verweerders motivering waarom eisers bekering niet geloofwaardig wordt geacht de toets der kritiek doorstaan. Weliswaar verdient de formulering in het bestreden besluit op enkele punten niet de schoonheidsprijs, maar in het bestreden besluit en het voornemen, waarnaar dit besluit voor wat betreft de motivering uitdrukkelijk verwijst, zoals nader toegelicht ter zitting, heeft verweerder voldoende deugdelijk gemotiveerd dat eiser in deze vierde procedure niet aannemelijk heeft gemaakt dat nu alsnog wel sprake is van oprechte bekering. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser wederom onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij tot de gestelde (intensivering van zijn) bekering is gekomen en hoe dit proces is verlopen. Eiser heeft ook geen blijk gegeven van een weloverwogen en welbewuste keuze voor het christendom of van nieuwe inzichten ten opzichte van zijn eerdere asielprocedures. Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht is overwegend van algemene aard en is grotendeels al in vorige procedures aan de orde gekomen. Eiser heeft evenmin de verdieping van zijn geloof kunnen concretiseren. Uit hetgeen eiser heeft verklaard blijkt niet van een wezenlijke verandering in zijn motieven voor bekering en het proces daarvan ten opzichte van vorige procedures, aldus verweerder. Er is daarom geen sprake van nova ten opzichte van de vorige procedures.
Uit deze motivering blijkt dat verweerder alle door eiser in deze procedure naar voren gebrachte relevante feiten en omstandigheden, inclusief de gestelde intensivering, in de beoordeling van het asielverzoek heeft betrokken, maar dat dit tot de conclusie leidde dat eiser onvoldoende heeft aangevoerd om zijn bekering alsnog aannemelijk te maken.
12. De slotsom is dat verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft de opvolgende asielaanvraag van eiser daarom niet-ontvankelijk kunnen verklaren.
13. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.

Beslissing

De rechtbank, in de zaak met nummer AWB16/23292:
- verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter, in de zaak met nummer AWB16/23293:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier, op 9 november 2016.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor wat het beroep betreft, binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.