ECLI:NL:RBDHA:2016:13955

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2016
Publicatiedatum
18 november 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
  • M.A. Spek
  • D.L. Swart
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 november 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een bijstandsuitkering die met terugwerkende kracht vanaf 23 mei 2015 door verweerder was ingetrokken, en er was een bedrag van € 6.678,74 aan teveel betaalde uitkering teruggevorderd. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op dezelfde dag, waar eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat eiseres betrokken was bij de exploitatie van een hennepkwekerij op haar adres. Dit bleek uit een proces-verbaal van de politie en een rapport van Stedin Netbeheer, waaruit bleek dat er illegale activiteiten hadden plaatsgevonden die de bijstandsverlening beïnvloedden. Eiseres had niet aangetoond dat zij recht had op bijstand gedurende de relevante periode, en haar inlichtingenplicht was geschonden door geen melding te maken van de hennepkwekerij.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, en oordeelde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering van het teveel betaalde bedrag terecht waren. Eiseres had onvoldoende bewijs geleverd om haar stellingen te onderbouwen, en de rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 16/5291

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van15 november 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.A. Spek),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder,

(gemachtigde: D.L. Swart)

Procesverloop

Bij besluit van 2 februari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres met terugwerkende kracht vanaf 23 mei 2015 ingetrokken en een bedrag aan teveel betaalde uitkering van € 6.678,74 van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 17 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2016.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering. Op 19 december 2015 is vastgesteld dat er sprake is geweest van een hennepkwekerij op het adres van eiseres, [adres 1] . Dit blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen van de politie, opgemaakt op 20 december 2015.Per 1 januari 2016 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiseres tijdelijk stopgezet. Na afloop van een confrontatiegesprek op 28 januari 2016, waarbij eiseres onder meer heeft verklaard dat zij sinds 19 december 2015 bij haar ouders aan de [adres 2] verblijft, heeft verweerder vastgesteld dat eiseres niet alsnog haar recht op bijstand aannemelijk heeft gemaakt. Daarom is besloten om haar uitkering per 23 mei 2015 in te trekken en de verstrekte bijstand vanaf die datum tot en met 31 december 2015 terug te vorderen. Deze periode vindt zijn grondslag in een onderzoek dat Stedin Netbeheer heeft uitgevoerd met betrekking tot het stroomverbruik.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat eiseres vanwege de exploitatie van een hennepkwekerij onmiskenbare activiteiten heeft verricht waarmee een opbrengst kan worden gerealiseerd die een waarde vertegenwoordigt in het economisch verkeer. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat eiseres niet meer haar hoofdverblijf heeft in haar woning aan [adres 1] . Omdat eiseres hiervan nimmer melding heeft gedaan bij de dienst SZW, heeft zij de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden, aldus verweerder.
3. Eiseres voert aan dat het onderzoek van de politie en van Stedin onvoldoende specifiek is en geen grondslag kan vormen voor het bestreden besluit. De fraudespecialist van Stedin stelt volgens eiseres slechts dat aannemelijk kan worden gemaakt dat de ruimte een voormalige hennepkwekerij is geweest. Daarnaast voert eiseres aan dat de energiemeter in haar woning tot september 2015 niet goed heeft gefunctioneerd. Volgens eiseres is onvoldoende onderbouwd dat zij in de (gehele) periode van 23 mei 2015 tot en met 19 december 2015 geen recht had op bijstand.
4. Gelet op wat is vermeld in het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 20 december 2015 en in de rapportage diefstal energie van Stedin Netbeheer van 19 december 2015 staat vast dat in de door eiseres gehuurde woning een hennepkwekerij is aangetroffen. Zo heeft de verbalisant van politie vanuit de woonkamer een sterke geur waargenomen, die van hennepplanten afkomstig is. Verder heeft hij onder andere assimilatielampen, armaturen, touwen en katrollen waargenomen. Daarnaast heeft de fraudespecialist van Stedin onder meer assimilatielampen, kweekpotten en droge resten van hennepplanten aangetroffen
.Dit alles wijst op een hennepkwekerij. Op het moment van aantreffen was de hennepkwekerij (tijdelijk) buiten werking.
5. De beroepsgrond van eiseres dat het onderzoek onvoldoende specifiek is, slaagt niet.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (onder meer de uitspraak van 31 januari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV1173) rechtvaardigt het feit dat in de woning van een betrokkene een hennepkwekerij is aangetroffen de vooronderstelling dat hij of zij daarvan (mede-) eigenaar is geweest en dat de opbrengsten (ook) aan hem of haar ten goede zijn gekomen. Hieruit volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres (mede-) eigenaar is geweest van de hennepkwekerij en dat de opbrengsten daarvan (mede) aan haar ten goede zijn gekomen. Eiseres heeft deze vooronderstelling niet met enig bewijs weerlegd.
6.
Eiseres heeft verder aangevoerd dat de energiemeter in haar woning tot september 2015 niet goed heeft gefunctioneerd en op 10 september 2015 is vervangen. Tegenover deze stelling van eiseres, die niet met enig bewijsmiddel aannemelijk is gemaakt, staat de verklaring van de fraudespecialist van Stedin (zie bladzijde 2 van zijn rapportage) inhoudende dat het aannemelijk is dat er ofwel een illegale aansluiting heeft gezeten of dat de oude elektriciteitsmeter dusdanig is gemanipuleerd dat de afgenomen energie niet is geregistreerd. Door middel van de aangetroffen apparatuur was volgens de fraudespecialist vast te stellen dat de afgenomen energie voor de hennepkwekerij niet is geregistreerd op zowel de oude als de nieuwe elektriciteitsmeter. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om deze verklaring in twijfel te trekken. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt daarom evenmin.
7. Nu het eiseres redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze activiteiten voor de verlening van de bijstand van belang konden zijn, heeft eiseres, door van die activiteiten geen melding te maken bij verweerder, de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Verweerder was dan ook gehouden het recht op bijstand te herzien en de ten onrechte verstrekte bijstandsuitkering van eiseres terug te vorderen. Aangezien uit het rapport van Stedin blijkt dat er 3 volledige hennepoogsten moeten hebben plaatsgevonden in de periode van 23 mei 2015 tot en met 19 december 2015, heeft verweerder terecht de aan eiseres verstrekte bijstandsuitkering over deze periode ingetrokken en het daarmee corresponderende bedrag van haar teruggevorderd.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.